ECLI:NL:RBAMS:2019:2407

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
13/669082-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte aangetroffen met aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en alarmpistool

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 20 september 2018 in Amsterdam werd aangetroffen met bijna 57 kilo cocaïne en een alarmpistool met munitie. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 14 maart 2019, waarbij de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. M. Jonk. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het voorhanden hebben van een alarmpistool en munitie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne, gezien zijn handelingen en verklaringen. De verdachte heeft geprobeerd de drugs te verbergen door deze op het balkon van de buurvrouw te plaatsen toen de politie aan de deur klopte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de cocaïne die in de afzuigkap werd aangetroffen, omdat er geen bewijs was dat hij hiervan op de hoogte was.

Wat betreft het alarmpistool, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte ook hiervan wetenschap had, aangezien hij het wapen had aangeraakt en aan anderen had laten zien. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastelegging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het voorhanden hebben van een alarmpistool.

De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft benadrukt dat de handel in cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid en dat het voorhanden hebben van wapens een ernstige bedreiging voor de samenleving vormt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669082-18
Datum uitspraak: 28 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [plaats detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 maart 2019. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij op 20 september 2018 samen met een ander, althans alleen
1.opzettelijk 57,52 kilo cocaïne aanwezig heeft gehad;
2.een pistool, een alarmpistool en munitie voorhanden heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 kan worden bewezen.
Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. Op het moment dat de politie op de deur klopt, zet verdachte de tassen met daarin meer dan 50 kilogram cocaïne op het balkon van de buurvrouw terwijl medeverdachte [medeverdachte] de deur opent en tegen de politie zegt dat hij de enige persoon in de woning is. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, kan het niet anders dan dat verdachte wetenschap had van de inhoud van de tassen zoals ook wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 1] , die heeft verklaard dat verdachte de tassen aan de anderen in de woning, waaronder hijzelf, heeft laten zien en daarbij heeft gezegd: “Kijk wat ik hier heb.” Voor [persoon 1] , en ook voor de anderen was het overduidelijk dat die tassen drugs bevatten. Hiermee had verdachte ook de beschikkingsmacht over de cocaïne nu hij bovendien enige tijd in dezelfde woning verbleef als waar ook de cocaïne zich bevond.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het aanwezig hebben van de cocaïne die is aangetroffen in de afzuigkap, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte wetenschap had van deze drugs.
Feit 2 kan ten aanzien van het voorhanden hebben van het alarmpistool ook worden bewezen. Verdachte had wetenschap en beschikkingsmacht over het nepwapen, zoals ook blijkt uit zijn eigen verklaring. Hij heeft de onderdelen van het alarmpistool bekeken en het nepwapen ook rond laten gaan onder de andere aanwezigen in de woning.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het pistool dat is aangetroffen in de oven, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte wetenschap had van dit pistool.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte van feit 1 en feit 2 dient te worden vrijgesproken omdat verdachte geen wetenschap had van de totale hoeveelheid cocaïne en ook niet van het pistool dat in de oven lag. Ook had verdachte geen beschikkingsmacht over de cocaïne en de wapens. Dit wordt ondersteund doordat er geen communicatie in de telefoon van verdachte is aangetroffen die betrekking heeft op de cocaïne en ook zijn van verdachte geen vingerafdrukken op de tassen aangetroffen waarin de drugs zat. Verdachte en de andere aanwezigen waren ervan overtuigd dat het alarmpistool een nepwapen was, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Gedeeltelijke vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de in de afzuigkap aangetroffen cocaïne aanwezig heeft gehad, nu uit het procesdossier niet blijkt dat verdachte wetenschap had van, en beschikkingsmacht had over dit blok cocaïne. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het aanwezig hebben van deze hoeveelheid cocaïne, te weten 680 gram.
3.3.2
Gedeeltelijke vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is eveneens van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte het in de oven aangetroffen pistool en de daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad, nu uit het procesdossier niet blijkt dat verdachte wetenschap had van, en beschikkingsmacht had over het pistool. Verdachte zal ook hiervan worden vrijgesproken.
3.3.3
Waardering van het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2, voor zover hiervoor niet besproken, kunnen worden bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Feit 1
In de woning waar verdachte verbleef, zijn verboden spullen gevonden, namelijk cocaïne, een wapen en munitie. Verdachte heeft verklaard dat hij pas één dag in deze woning verbleef, die hem was aangeboden als slaapplaats. Hij wist niets af van de drugs die in vijf boodschappentassen zaten en hij was zich hier ook niet van bewust op het moment dat hij de tassen op het balkon van de buurvrouw plaatste toen de politie voor de deur stond. Volgens verdachte waren deze tassen naar de woning gebracht door [persoon 2] , een voor hem vaag bekende man, en zouden de tassen later weer worden opgehaald. De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring omdat verdachte op geen enkele wijze zijn verhaal nader heeft onderbouwd of maar enigszins aannemelijk heeft gemaakt. Het is bovendien zeer onwaarschijnlijk dat een onbekende een grote hoeveelheid van ruim vijftig kilogram cocaïne in de woning bij verdachte achterlaat. Deze drugs vertegenwoordigen immers een aanzienlijke waarde, zodat niet begrijpelijk is dat iemand die verdachte niet echt kent, deze drugs zomaar aan hem zou toevertrouwen.
Wat overblijft, is de vaststelling dat verdachte zich in de woning bevond waar de boodschappentassen stonden, gevuld met cocaïne. Volgens medeverdachte [medeverdachte] kwam verdachte ’s middags rond 13:30 uur met de tassen de woning in. Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring gezien dat er in de tassen pakjes zaten, die leken op ingepakte stenen. Verdachte heeft de tassen, kort na het moment dat de politie aanklopt rond 18:00 uur, op het balkon van de buurvrouw geplaatst. Medeverdachte [persoon 1] heeft verklaard dat verdachte - vlak voordat de politie voor de deur stond - de boodschappentassen aan de andere aanwezigen in de woning heeft laten zien en daarbij heeft gezegd: “Kijk wat ik hier heb.” Uit zijn woorden en de manier waarop verdachte dit zei, begreep [persoon 1] dat er in de tassen drugs zat.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat het om drugs ging. Uit deze handelingen blijkt immers niet alleen dat verdachte wetenschap had van de drugs, maar ook dat hij heeft geprobeerd deze drugs te verbergen. Hieruit volgt dus dat verdachte de beschikkingsmacht over de drugs had, te meer nu verdachte zo’n vijf uur samen met de drugs aanwezig was in de woning en hij dus zelfstandig handelingen kon verrichten met de drugs.
Nu medeverdachte [medeverdachte] tijd heeft gecreëerd voor verdachte om de drugs op het balkon te plaatsen door niet meteen de deur te openen en vervolgens tegen de politie te zeggen dat hij, [medeverdachte] , de enige persoon in de woning was, is bovendien sprake van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat dit kan worden aangemerkt als medeplegen.
Feit 2
Het alarmpistool lag op een zichtbare plek in de woonkamer. Verdachte heeft het wapen aangeraakt, bekeken en aan de anderen laten zien. Verdachte had dan ook wetenschap van het nepwapen, en had daar ook de beschikkingsmacht over. Hij kon er zelfstandig handelingen mee verrichten in de woning. Dat verdachte dacht dat het om een nepwapen ging, en dat het alarmpistool ook als zodanig gezien kan worden, neemt niet weg dat er wel mee kan worden geschoten en dat het bezit van dit soort wapens in Nederland verboden is.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 20 september 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 56,84 kilo, bruto totaalgewicht 45 blokken, van een materiaal bevattende cocaïne;
ten aanzien van feit 2:
op 20 september 2018 te Amsterdam een vuurwapen en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, merk BM, Model GAP, kaliber 8 mm knal en een patroon voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden, met aftrek van voorarrest.
5.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) en dit verzuim dient te worden verdisconteerd in de op te leggen straf. De reclassering heeft immers niet conform de uitdrukkelijke opdracht van de rechtbank, zoals neergelegd in de raadkamerbeschikking van 21 januari 2019, tijdig (nader) gerapporteerd over de mogelijkheid om elektronisch toezicht in België uit te oefenen. Dit levert een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek op waarmee een inbreuk wordt gemaakt op het recht op vrijheid zoals neergelegd in artikel 5 EVRM.
Daarnaast dient de rechtbank rekening te houden met het feit dat verdachte als Albanees niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling (VI), en daardoor binnen de reikwijdte van de regeling strafonderbreking voor vreemdelingen valt. Dit houdt in dat verdachte, bij straffen tot en met 36 maanden, na de helft van de straf te hebben uitgezeten wordt uitgezet, met als voorwaarde dat hij niet naar Nederland terugkeert.
Aan verdachte dient een gevangenisstraf van maximaal een jaar te worden opgelegd zodat hij zo spoedig mogelijk het land kan verlaten. Dit doet recht aan de ernst van de feiten en ook aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aldus de raadsman.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is aangetroffen in een woning met bijna 57 kilo cocaïne die – gezien die hoeveelheid – bestemd was voor de handel. Cocaïne is niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar werkt ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De handel in cocaïne gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit. Met zijn handelen heeft verdachte een rol gehad in die keten van de handel.
Daarnaast is er een alarmpistool met munitie in de woning aangetroffen waardoor verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben hiervan. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank zoekt bij de op te leggen straf aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en houdt rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Op grond hiervan acht zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zesendertig tot achtendertig maanden passend waarbij het zwaartepunt op het voorhanden hebben van de cocaïne ligt. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of er omstandigheden zijn op grond waarvan in het voordeel of het nadeel van verdachte van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 19 februari 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit strafblad vormt dus geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat sprake is van een vormverzuim omdat de reclassering niet conform de uitdrukkelijke opdracht van de rechtbank heeft gerapporteerd over de mogelijkheid om elektrisch toezicht in België uit te oefenen, wat verdisconteerd zou moeten worden in de straf. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 359a Sv blijkt dat de definitie van een vormverzuim ziet op het niet naleven van strafprocesrechtelijke geschreven en ongeschreven vormvoorschriften in het vooronderzoek. Onder het vooronderzoek wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat het (nader) beoordelen of een woning in België geschikt is voor elektronisch toezicht (in opdracht van de rechtbank) hier niet onder valt. Dit onderzoek, dat door de reclassering wordt verricht, heeft immers niets te maken met het onderzoek naar strafbare feiten waarop een strafvorderlijke beslissing moet worden genomen. Dat verdachte door geen elektronische detentie te kunnen ondergaan zijn kans om in vrijheid zijn proces af te wachten is ontnomen, levert dan ook geen vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

6.Beslag

Onder verdachte is het volgende in beslag genomen:
  • Geld Euro 5633461 375,75 EUR
  • Geld buitenlands 5633736 60900 alb. lek 0,00 EUR
Teruggave aan verdachte
Omdat niet kan worden vastgesteld dat de inbeslaggenomen goederen zijn benut bij het misdrijf, kunnen deze worden teruggeven aan verdachte, voor zover dit niet al is gebeurd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
  • Geld Euro 5633461 375,75 EUR
  • Geld buitenlands 5633736 60900 alb. lek 0,00 EUR
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2019.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]