ECLI:NL:RBAMS:2019:2401

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
13/751036-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Duisburg op 18 december 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1984, heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit en is verdacht van strafbare feiten volgens het Duitse recht. Tijdens de openbare zitting op 15 maart 2019 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, heeft de vordering toegelicht. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De verdediging heeft verzocht om aanhouding van de zaak in afwachting van prejudiciële vragen die zijn ingediend door de Ierse Hoge Raad over de kwalificatie van de officier van justitie als rechterlijke autoriteit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die de Duitse officieren van justitie als rechterlijke autoriteit beschouwt, leidend is. De rechtbank heeft zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de verdediging afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Overleveringswet en dat de dubbele strafbaarheid niet hoeft te worden onderzocht. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende is. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, aangezien aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751036-19
RK nummer: 19/479
Datum uitspraak: 29 maart 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 december 2018 door de
Staatsanwaltschaft Duisburg(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
verblijfadres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. O.S. Pluimer, advocaat te Amsterdam, namens zijn raadsvrouw, mr. G.A. Jansen, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van
Amtsgericht Duisburg, BRD,van 7 november 2018, dossiernummer (AZ): 11 Gs 2918/18..
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Bevoegdheid tot uitvaardiging van het EAB

De raadsman heeft ter zitting primair verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen ingediend door de Ierse Hoge Raad die zien op de vragen of de officier van justitie in Lübeck, Duitsland (zaak C-508/18 (OG)) en de officier van justitie van de Republiek Litouwen (Zaak C-509/18 (PF)) zijn te kwalificeren als rechterlijke autoriteit. In februari dit jaar is daar een derde verzoek met soortgelijke vragen bijgekomen (zaak C-82/19 PPU), ditmaal van de Ierse
High Court, welke zaak ziet op een officier van justitie te Zwickau, Duitsland. Evenals in de zaak van de opgeëiste persoon betrof de laatstgenoemde zaak een door een officier van justitie uitgevaardigd EAB, gebaseerd op een arrestatiebevel van een Duitse rechter (Amtsgericht). Deze drie zaken staan op 26 maart 2019 geagendeerd voor behandeling door de Grote Kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Subsidiair, voor zover de rechtbank meent dat de positie van de officier van justitie in Duisburg niet zonder meer gelijkgesteld kan worden met die van die van de officieren van justitie in Zwickau en Lübeck, stelt de raadsman zich op het standpunt dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om daarover nadere informatie in te winnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding van de zaak en heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank de Duitse officieren van justitie tot nu toe altijd als rechterlijke autoriteit heeft aangemerkt en dat het feit dat een andere lidstaat daarover prejudiciële vragen heeft gesteld niet wil zeggen dat daarover nu twijfel bestaat. Daarnaast heeft de officier van justitie erop gewezen dat het onderliggende nationale aanhoudingsbevel door een rechter is uitgevaardigd.
De rechtbank acht de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: het Hof) (HvJ EU 10 november 2016, C-477/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:861 (Kovalkovas), punten 31-33), C-452/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:858 (Poltorak), punt 38) en C-453/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:860 (Özçelik), punten 31-34), waaruit volgt dat de officier van justitie als rechterlijke autoriteit kan worden aangemerkt, leidend. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de nu aanhangige prejudiciële vragen niet meebrengen dat niet langer van de hiervoor genoemde recente rechtspraak van het Hof kan worden uitgegaan. De rechtbank wijst daarom zowel het primaire als het subsidiaire verzoek af. Wat betreft het laatste geldt ook dat niet inzichtelijk is gemaakt wat daarvan nog de relevantie is naast het primaire verzoek.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Staatsanwaltschaft Duisburg(Duitsland) heeft de volgende garantie gegeven:
“European Arrest Warrant concerning [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1984
(…)
It is assured that in the event of a final conviction of the prosecuted person in the Federal Republic of Germany on the basis of the applicable version of the Council Framework Decision 2008/909/JI dated 27th November 2008 about the application of the principle of mutual recognition of judgements in criminal matters in which a custodial sentence or measure is imposed for the purpose of its enforcement in the European Union (ABI. L 327 dated 5th December 2008, page 27) the prisoner will be returned to the Netherland for further execution of the sentence.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Verduistering, meermalen gepleegd
en
Aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is, meermalen gepleegd

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 188 en 321 Wetboek van Strafrecht, Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Staatsanwaltschaft Duisburgten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.