ECLI:NL:RBAMS:2019:2395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
6558665 CV EXPL 18-167
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansluiting uitkering oud-werkneemster aan veranderde AOW-leeftijd

In deze zaak vorderde [eiseres], een oud-werkneemster van de Vrije Universiteit (VU), dat haar bovenwettelijke werkloosheidsuitkering niet zou eindigen op de leeftijd van 65 jaar, maar zou doorlopen tot haar AOW-gerechtigde leeftijd van 18 oktober 2023. De VU had haar uitkering op basis van de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Nederlandse Universiteiten (BWNU) 2008 vastgesteld, die bepaalde dat de uitkering eindigt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De VU verweerde zich door te stellen dat de regeling niet in strijd was met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) en dat er geen ongeoorloofd leeftijdsonderscheid was.

De kantonrechter oordeelde dat de BWNU 2008 op het moment van toekenning van de uitkering rechtsgeldig was en dat de wijziging van de AOW-leeftijd niet tot gevolg had dat de VU haar verplichtingen moest aanpassen. De rechter stelde vast dat de VU niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de wijziging van de AOW-leeftijd en dat het handhaven van de 65-jarige leeftijd niet als ongeoorloofd leeftijdsonderscheid kon worden aangemerkt. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiseres] af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht - team kanton
zaaknummer: 6558665 CV EXPL 18-167
vonnis van: 1 april 2019

Vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [woonplaats]
eiseres, nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. K. ten Broek (procesjurist van de FNV)
t e g e n

De Stichting VU

gevestigd te Amsterdam
gedaagde, nader te noemen: de VU
gemachtigde: mr. P.A.A. Lelijveld

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 20 december 2017 met producties
- antwoord met producties
- instructievonnis, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018. Beide partijen zijn verschenen. [eiseres] met haar gemachtigde en de VU bij [naam 1] en [naam 2] en de gemachtigde. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] stukken ingezonden. Beide partijen hebben ter zitting een toelichting verschaft, de VU deels aan de hand van een pleitnota, en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De VU heeft met toestemming van de wederpartij en de kantonrechter een stuk (de doorlopende tekst van de BWNU 2015) in de procedure gebracht.
Daarna zijn nog ingediend:
- de akte van de VU van 23 juli 2018 met producties
- de antwoord-akte zijdens [eiseres] met producties
- de akte uitlating producties zijdens de VU.
Vervolgens is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Bij de beoordeling van het geschil gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden:
1.1.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , heeft een dienstverband gehad met de VU. Per 1 juli 2011 is het dienstverband door de VU rechtsgeldig opgezegd. [eiseres] was toen 27 jaar werkzaam (geweest) bij diverse universiteiten.
1.2.
Op de arbeidsovereenkomst van [eiseres] was bij haar ontslag de toen geldende CAO Nederlandse Universiteiten (verder de CAO NU) van toepassing en de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Nederlandse Universiteiten (verder de BWNU 2008). Beide regelingen worden met een zekere regelmaat aangepast en verlengd of opnieuw afgesloten. De VU is een zogenoemde eigenrisicodrager. De uitvoering van de WW en de BWNU heeft de VU uitbesteed aan de besloten vennootschap RAET BV.
1.3.
Art. 7 lid 3 CAO NU luidde in 2011 - voor zover relevant :
Artikel 7.3 Werkloosheidsuitkering1. Bij gehele of gedeeltelijke werkloosheid kan de (gewezen) werknemer, bedoeld in artikel 7.1 lid 1, aanspraak hebben op een uitkering ingevolge de WW indien hij voldoet aan de bepalingen van de WW, alsmede op een bovenwettelijke uitkering ingevolge de BWNU indien hij voldoet aan de bepalingen van de BWNU.2. […]3. Voor de (gewezen) werknemer anders dan in lid 1 en 2 zijn bij werkloosheid uitsluitend de wettelijke werknemersverzekeringen van toepassing.4. Tijdens de looptijd van deze cao zullen partijen - behoudens het gestelde in het vijfde lid - geen wijzigingen in de WNU en BWNU doorvoeren.5. Over wijzigingen als gevolg van aanpassingen in de relevante wetgeving zullen partijen nader overleg voeren, conform het bepaalde in artikel 49b WNU en artikel 20 BWNU.
1.4.
Artikel 8 en 9 BWNU 2008 regelden de duur van een aansluitende uitkering, waar de werknemer recht op had na afloop van de werkloosheidsuitkering. De duur van de aansluitende uitkering varieerde van 2 jaar bij een dienstverband van tenminste 5 jaar tot 4,5 jaar bij een dienstverband van tenminste 7 jaar.
1.5.
Daarnaast bepaalde artikel 9 lid 3 BWNU 2008 - voor zover relevant:
Artikel 9 Duur en hoogte van de aansluitende uitkering[…]3. De aansluitende uitkering duurt voor de betrokkene die op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 12 jaar en 52 jaar of ouder is, tot de dag waarop hij 65 jaar wordt. […]
1.6.
Met ingang van haar eerste werkloosheidsdag is [eiseres] door RAET BV, namens de VU, een WW-uitkering en een bovenwettelijke en een aansluitende uitkering toegezegd. De bovenwettelijke en de aansluitende uitkering van [eiseres] werd bepaald op de looptijd van 1 juli 2011 tot en met 18 juli 2021, de datum waarop [eiseres] 65 jaar wordt.
1.7.
In 2012 is de AOW-leeftijd (stapsgewijs) verhoogd van 65 jaar naar 67 jaar en drie maanden in 2021. De BWNU is na overleg tussen de vakverenigingen en de werkgevers bij de CAO NU per 1 juli 2015 in verband daarmee gewijzigd en opnieuw vastgesteld (verder de BWNU 2015). De duur van de aansluitende uitkering is in artikel 9 van de BWNU 2015 aanzienlijk ingekort en werd 2 jaar bij een dienstverband van tenminste 7 jaar en een leeftijd van minimaal 45 jaar en 3 jaar bij een dienstverband van tenminste 7 jaar en een leeftijd van tenminste 50 jaar. De maximum duur van de (verlengde) aansluitende uitkering werd bepaald op 10 jaar.
1.8.
Artikel 9 lid 3 BWNU 2015 kwam te luiden - voor zover relevant:
Artikel 9 Duur en hoogte van de aansluitende uitkering[…]3. De duur van de aansluitende uitkering wordt verlengd voor een periode van maximaal 10 jaar inclusief de totale duur van de WW, voor de betrokkene die:a. op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 12 jaar, en;b. die de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt binnen een periode van maximaal 10 jaar na de eerste werkloosheidsdag.Indien het op de eerste werkloosheidsdag nog niet mogelijk is om de AOW-gerechtigde leeftijd van betrokkene te berekenen, dan wordt uitgegaan van de hoogste leeftijd, genoemd in lid 1 van artikel 7a AOW.
1.9.
Er werd in de BWNU 2015 voorts een artikel 22a opgenomen, dat luidde - voor zover relevant:
[…]
1. De betrokkene geboren voor 1 januari 1955 die voor 1 januari 2014 recht heeft gekregen op een BWNU-toekenning tot in ieder geval de maand waarin de 65-jarige leeftijd bereikt wordt en waarvan het recht na de 65-jarige leeftijd eindigt zonder aansluitend recht op AOW, heeft aanspraak op een tegemoetkoming ter hoogte van het bedrag waar een alleenstaande AOW’er recht op heeft. De tegemoetkoming eindigt met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.2. De tegemoetkoming wordt verminderd met eventuele inkomsten uit arbeid conform de regels uit de Werkloosheidswet en het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet.
1.10.
Door de verhoging van de AOW-leeftijd heeft [eiseres] niet meer vanaf 18 juli 2021 recht op AOW, maar (naar de huidige stand van zaken) eerst als zij 67 jaar en drie maanden oud is, per 18 oktober 2023. Over de 27 maanden tussen 65 jaar en haar AOW-leeftijd ontvangt [eiseres] in beginsel geen uitkering, nu zij, vanwege de inkomsten van haar echtgenoot, niet voldoet aan de voorwaarden voor de Participatiewet of een IOAW-uitkering.
1.11.
Bij brief van 29 december 2016 heeft [eiseres] RAET BV verzocht om herziening van het toekenningsbesluit en verlenging van de aansluitende uitkering tot haar AOW-gerechtigde leeftijd. Dit is door RAET BV bij brief van 19 januari 2017 geweigerd.
1.12.
Sinds haar ontslag in 2011 heeft [eiseres] geen betaald werk meer verricht.

Vordering en verweer

2. [eiseres] vordert
I. voor recht te verklaren dat het eindigen van de bovenwettelijke werkloosheids-uitkering op de leeftijd van 65 jaar op grond van artikel 9 lid 3 BWNU ongeoorloofd leeftijdsonderscheid met zich meebrengt en in strijd is met de wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (verder: WGBL),
en
II a. primair de VU te veroordelen om artikel 9 lid 3 BWNU op dit onderdeel buiten toepassing te laten en de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering te laten voortduren tot de AOW-gerechtigde leeftijd van [eiseres] , te weten tot 18 oktober 2023, of
II b. subsidiair de VU te veroordelen de compensatieregeling van artikel 22a BWNU 2014 (door de kantonrechter genoemd: BWNU 2015) op [eiseres] van toepassing te verklaren;
met veroordeling van de VU in de kosten van de procedure.
3. Primair stelt [eiseres] hiertoe, samengevat, dat het handhaven van de leeftijd van 65 jaar, waarop de aansluitende bovenwettelijke uitkering op grond van de BWNU eindigt, een ongeoorloofd leeftijdsonderscheid oplevert en in strijd is met de WGBL.
[eiseres] wijst op meerdere uitspraken, waarin dit reeds is bepaald. Subsidiair meent [eiseres] dat ook voor artikel 22a BWNU 2015 geldt dat deze in strijd is met de WGBL, waarvoor geen legitiem doel aanwezig is, althans het middel niet passend dan wel noodzakelijk is.
4. De VU verweert zich hiertegen, samengevat, door er op te wijzen dat
a. de VU niet mag afwijken van de CAO NU en [eiseres] en zij beide lid zijn van de partijen, die de CAO NU hebben afgesloten;
b. er geen sprake is van leeftijdsonderscheid;
c. als er al sprake is van leeftijdsonderscheid, dit dan objectief gerechtvaardigd is.
5. De VU onderbouwt dit als volgt. De BWNU heeft ten doel een afgewogen stelsel van (aanvullende) financiële voorzieningen te bieden, waarbij aan betrokkenen, die werkloos zijn en beschikbaar voor arbeid en/of elders arbeid verrichten tegen een lager inkomen, gedurende een zekere periode een inkomensvoorziening wordt geboden, bovenop de werkloosheidsuitkering. Feitelijk is de BWNU een soort permanent sociaal plan, waarvan de uitkeringslasten op de werkgever rusten. Binnen het beschikbare budget maken de CAO-partners noodzakelijkerwijs keuzes en daarbij komt hen een ruime mate van beleidsvrijheid toe.
6. Onder de BWNU 2008 heeft [eiseres] recht op een (aansluitende) bovenwettelijke uitkering gedurende ruim 10 jaar. De daarmee gepaard gaande kosten bedragen voor de VU circa € 265.000,- en aan pensioenlasten nog eens een bedrag van bijna
€ 88.000,-. Daarbij komt dat de VU eigen risicodrager is en de kosten van de werk-loosheidsuitkering van [eiseres] ook al heeft te dragen, waarmee een bedrag van bijna
€ 107.000 is gemoeid. Indien [eiseres] ook nog gedurende de 27 maanden tussen 65 jaar en haar AOW-gerechtigde leeftijd de aansluitende uitkering dient te ontvangen, bedragen de kosten voor de VU nog eens € 106.000. Als de regeling van artikel 22a BWNU 2015 ook voor [eiseres] zou gelden, zijn de kosten voor de VU circa € 45.000,00 (inclusief uitvoeringskosten). In die periode zou [eiseres] anders circa € 23.355,81 bruto aan AOW hebben genoten.
7. Dit alles is een veelvoud van de kantonrechtersformule uit 2001 met C=1, die voor [eiseres] ongeveer € 74.000 bruto zou hebben bedragen. Bovendien heeft [eiseres] bij ontslag ook nog een bedrag van € 15.000 bruto ontvangen, dat zij had kunnen inzetten voor scholing. Dat heeft [eiseres] niet gedaan. Onder de regeling van de BWNU 2015 zou [eiseres] maximaal 3 jaar een aanvullende uitkering hebben ontvangen en voor een verlengde aansluitende uitkering niet in aanmerking komen, nu zij niet binnen 10 jaar na ontslag de AOW-gerechtigde leeftijd zou bereiken.

Beoordeling

8. De kantonrechter stelt bij haar beoordeling het volgende voorop. Ingevolge artikel 9 lid 3 BWNU 2008 - onder welke regeling het dienstverband van [eiseres] is geëindigd - duurt de aansluitende bovenwettelijke uitkering voor de betrokkene die op de eerste werkloosheidsdag een diensttijd heeft van ten minste 12 jaar en 52 jaar of ouder is, tot de dag waarop men 65 jaar wordt. Onder die voorwaarden heeft [eiseres] recht gekregen op de bovenwettelijke uitkering. Aldus zal [eiseres] een bovenwettelijke en een verlengde aansluitende uitkering ontvangen over de periode 1 juli 2011 tot 18 juli 2021. Aansluitend zou zij dan AOW en pensioen krijgen.
9. Ten tijde van de toekenning van de uitkering van [eiseres] , in of omstreeks 2008, viel deze bepaling ook reeds onder artikel 3 van de sinds 1 mei 2004 geldende WGBL (stb.2004,30), doch werd het objectief gerechtvaardigd geacht om een regeling als deze aan de AOW-gerechtigde leeftijd te koppelen (artikel 7 lid 1 sub c WGBL), net als een pensioenontslagbeding. Destijds was het derhalve een rechtsgeldige regeling en deze kan niet - met terugwerkende kracht - alsnog nietig worden.
10. Ingevolge de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Stb. 2012, 328) per 1 januari 2013 zijn de pensioengerechtigde leeftijd en de leeftijd waarop een AOW-pensioen wordt toegekend vanaf 2013 in stappen verhoogd tot 67 en drie maanden jaar in 2021. Dit heeft tot gevolg dat de bovenwettelijke uitkering niet meer aansluit op de AOW-leeftijd en het pensioen, zodat er een zogenoemd AOW-gat ontstaat. Dat AOW-gat kan oplopen tot 27 maanden, waarin betrokkene aangewezen is op de algemene sociale voorzieningen. [eiseres] komt onder de huidige sociale voorzieningen door het inkomen van haar echtgenoot geen uitkering uit hoofde van de sociale voorzieningen toe.
11. Voor het AOW-gat hebben CAO-partners bij de CAO in de opvolgende CAO NU en de opvolgende BWNU 2015 een voorziening getroffen, terwijl de uitkering in algemene zin is versoberd. De eisen voor de bovenwettelijke en aansluitende uitkeringen zijn verzwaard en de uitkeringen zelf zijn in duur vergaand beperkt. De duur van de ver-lengde aansluitende uitkering is volgens artikel 9 lid 3 BWNU 2015 thans voor iedereen maximaal 10 jaar.
12. De BWNU 2015 bevat een overgangsregeling. Ingevolge artikel 22a lid 1 BWNU 2015, zoals deze per 1 juli 2015 luidt, heeft de uitkeringsgerechtigde, die is geboren voor 1 januari 1955 en die voor 1 januari 2014 recht heeft gekregen op een BWNU-toekenning, tot in ieder geval de maand waarin de 65-jarige leeftijd bereikt wordt en waarvan het recht na de 65-jarige leeftijd eindigt zonder aansluitend recht op AOW, aanspraak op een tegemoetkoming ter hoogte van het bedrag waar een alleenstaande AOW’er recht op heeft. De tegemoetkoming eindigt met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Zo wordt het gat gedicht tot de hoogte van de gemiste AOW.
13. Toen deze regeling van kracht werd, was de uitkering van [eiseres] reeds ingegaan op de eerder (per 1 juli 2011) geldende voorwaarden. [eiseres] valt derhalve niet onder de regeling van de BWNU 2015 en waarom (de overgangsregeling uit) de BWNU 2015 op de rechtsverhouding tussen [eiseres] en de VU van toepassing zou zijn, is door [eiseres] onvoldoende onderbouwd en de kantonrechter niet duidelijk geworden. Een enkel verzoek van [eiseres] daartoe is niet voldoende. Immers, toepassing van (een sociaal plan in de vorm van) een CAO op arbeidsovereenkomsten, die op het moment van afsluiten reeds zijn geëindigd, verdraagt zich niet met het wettelijk stelsel van de collectieve arbeidsovereenkomsten (vgl ECLI:NL:HR:1998:ZC2614). [eiseres] kan zich derhalve niet beroepen op de overgangsregeling in de nieuwe BWNU 2015. Dat geldt te meer nu [eiseres] voorstaat dat de rest van de gewijzigde en versoberde regeling niet ook voor [eiseres] zou gaan gelden.
14. Of de overgangsregeling van artikel 22a BWNU 2015 in strijd is met de WGBL, is derhalve in dit verband niet relevant. Overigens meent de kantonrechter dat [eiseres] in elk geval niet kan opteren voor het van toepassing laten zijn van alleen de (voor haar gunstige) overgangsregeling en niet voor de overige voorwaarden van de BWNU 2015, op grond waarvan de uitkering van [eiseres] ook (kort) voor haar 65e verjaardag zou eindigen.
15. De vraag rijst of [eiseres] - gelet op de voor haar geldende regeling uit de BWNU 2008 - over de periode van haar AOW-gat op een andere grondslag aanspraak kan maken op een (aansluitende) bovenwettelijke uitkering van de VU. [eiseres] heeft daarvoor geen rechtsgrond genoemd en de kantonrechter kan (onder verwijzing naar artikel 25 Rv) daarvoor ook geen rechtsgrond vinden.
16. De slotsom is dat de kantonrechter, anders dan door [eiseres] wordt betoogd, meent dat de huidige bovenwettelijke uitkering van [eiseres] door de VU niet verlengd behoeft worden tot haar (thans bekende) AOW-leeftijd. De in 2008 onvoorziene wijziging van de AOW-leeftijd en het ontstaan van het AOW-gat komt niet voor rekening en risico van de VU. Bij ongewijzigde voortzetting van de aansluitende uitkering wordt [eiseres] voorts ongelijk behandeld met soortgelijke gevallen, die maximaal 10 jaar de bovenwettelijke uitkering genieten, en zou zij buitensporig veel meer ontvangen dan andere ex-medewerkers van de VU. Daarvoor is geen rechtvaardiging te vinden.
17. De kantonrechter vindt redenen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in dier voege dat ieder de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat ieder de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Griffier Kantonrechter