ECLI:NL:RBAMS:2019:2388

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
13/752098-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 15 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 19 december 2018. Het EAB, uitgevaardigd op 7 september 2018 door de District Court in Wrocław, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland.

De behandeling van de vordering vond plaats op een openbare zitting op 8 februari 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing. Tijdens een tussenuitspraak op 22 februari 2019 werd het onderzoek geschorst om aanvullende vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen. Op 15 maart 2019 werd het onderzoek hervat en zijn de eerdergenoemde vragen besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tevens is er een oordeel gegeven over de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Polen kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752098-18
RK nummer: 18/8598
Datum uitspraak: 15 maart 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 december 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 september 2018 door
the District Court in Wrocław(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 februari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Nadien heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 22 februari 2019 het onderzoek in de zaak heropend en het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteiten twee vragen voor te leggen.
Ter zitting van 15 maart 2019 is het onderzoek met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat in de stand van het onderzoek van 8 februari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn eerdergenoemde raadsman.
In de tussenuitspraak van 22 februari 2019 heeft de rechtbank reeds een beslissing genomen over de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 en 2. De betreffende overwegingen gelden als hier herhaald en ingelast.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and binding judgement of the Regional Court for Wrocław-Śródmieścievan 7 september 2016 (II K 975/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, negen maanden en twee dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan de eerdergenoemde tussenuitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting die tot de beslissing heeft geleid.
In de tussenuitspraak zijn vragen gesteld over de aanwezigheid van de opgeëiste persoon in de hoger beroepsprocedure. In de aanvullende informatie van de Poolse justitiële autoriteiten van 5 maart 2019 staat daarover het volgende:
  • In regards of [opgeëiste persoon] a final and binding judgment was issued deciding about his guilt, a conviction was handed down once the whole criminal case was heard;
  • The appellate hearing before the District Court in Wroclaw, took place on May 24, 2017. During that hearing, [opgeëiste persoon] was represented by his assigned counsel, advocate Leszek Sokolowski, appointed at his request. The counsel appeared in person at the hearing, he represented [opgeëiste persoon] and spoke on his behalf.
Uit de aanvullende informatie blijkt dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. Daarnaast blijkt uit deze informatie dat er een door de opgeëiste persoon gemachtigd raadsman aanwezig was bij de zitting in hoger beroep, die namens hem het woord heeft gevoerd.
Hieruit volgt dat voor de procedure in hoger beroep de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

In genoemde tussenuitspraak is reeds een oordeel over de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 en 2 gegeven en nadere informatie gevraagd over feit 3. Gelet op de hierover ontvangen informatie blijkt dat dit feit betrekking heeft op de onderstaande kwalificatie. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 3 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van een ander door geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 284, 285, 300 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Wrocław(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.