ECLI:NL:RBAMS:2019:2387

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
13/752056-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Oostenrijk

Op 15 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Oostenrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 11 januari 2019 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten onderzocht. Tijdens de zittingen op 5 februari en 15 maart 2019 zijn de officieren van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 19 februari 2019 het onderzoek heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen te reageren op vragen over de toepasselijkheid van artikel 9 van de Overleveringswet (OLW). De minister van Justitie en Veiligheid heeft op 4 maart 2019 verklaard dat er in Nederland een strafvervolging is gestart, maar dat de weigeringsgrond van artikel 9 OLW niet meer van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon kan worden overgedragen aan de Oostenrijkse autoriteiten voor het strafrechtelijk onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752056-18
RK nummer: 19/406
Datum uitspraak: 15 maart 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 december 2018 door de
Staatsanwaltschaft Wien(Oostenrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 februari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.M.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.J. van Ommeren, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
Bij tussenuitspraak van 19 februari 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen te reageren op twee vragen met betrekking tot de toepasselijkheid van artikel 9, eerste lid, onder a, OLW.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op de openbare zitting van 15 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.H. Titahena, die waarneemt voor zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof en door een tolk in de Engelse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een rechterlijk toegestaan aanhoudingsbevel van 4 december 2018, uitgevaardigd door de
Staatsanwaltschaft Wien(Oostenrijk).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Oostenrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 22 januari 2019. Gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Artikel 9, eerste lid en onder a, OLW

Bij brief van 4 maart 2019 heeft de minister van Justitie en Veiligheid (samengevat) verklaard dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 december 2018 blijkt dat in Nederland een strafvervolging is aangevangen naar feiten die naar Nederlands recht worden gekwalificeerd als het binnen en/of buiten het grondgebied brengen van verschillende hoeveelheden verdovende middelen in de periode 2 juli 2018 tot en met 20 november 2018 en hij, gelet op artikel 9 lid 2 van de Overleveringswet, de opdracht geeft de strafrechtelijke vervolging van deze feiten voor wat betreft de periode van 2 juli 2018 tot en met 15 november 2018 met betrekking tot de opgeëiste persoon te staken.
Gelet op het voorgaande doet de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, onder a OLW zich niet langer voor.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Oostenrijkse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • Het onderzoek is in Oostenrijk aangevangen;
  • Door invoer van verdovende middelen is de rechtsorde in Oostenrijk geschaad;
  • De bewijsconcentratie is in Oostenrijk
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Staatsanwaltschaft Wienten behoeve van het in Oostenrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.