ECLI:NL:RBAMS:2019:2326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
31 maart 2019
Zaaknummer
13/245049-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dreiging met geweld, bezit van vuurwapen en drugs in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2019 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, bezit van een vuurwapen en bezit van hard- en softdrugs. De zaak kwam voor de rechtbank na een zitting op 15 maart 2019, waar de officier van justitie, mr. M. Vermeulen, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1975 en gedetineerd, werd beschuldigd van het bedreigen van zijn echtgenote via WhatsApp, het in bezit hebben van een vuurwapen en munitie, en het aanwezig hebben van harddrugs (MDMA en tenamfetamine) en softdrugs (hash). De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de bedreiging, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bedreiging, mede op basis van de verklaring van de aangeefster die vrees had voor de verdachte. De rechtbank achtte de feiten 2, 3 en 4 bewezen, en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de combinatie van drugs en een vuurwapen in een woning waar ook kinderen verbleven. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 25, 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 5 van de Wet Wapens en Munitie, en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/245049-18
Datum uitspraak: 29 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Onderzoek op zitting

Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 15 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Vermeulen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.F. Bögemann, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging op de zitting - ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 30 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon] dreigend de woorden/het bericht: "ik doe zielig omdat ik j hoofd niet wil openmaken maar het komt nog, ik zie het al" en/of "na kap mie an kap joe ma pang pang opo lik wang brede" (via Whatsapp) verstuurd naar (de/het mobiele telefoon(nummer) van) voornoemde [persoon] ;
Art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2
hij op of omstreeks 30 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Ekol, type Tuna, kaliber 6,35 MM zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of drie, althans een of meer patronen (merk Sellier en Bellot), kaliber 6,35 MM voorhanden heeft gehad;
Art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3
hij op of omstreeks 30 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12 pillen MDMA en/of ongeveer 3 pillen tenamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Art. 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet
4
hij op of omstreeks 30 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 440 gram hash, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Art. 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Ook zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot integrale bewezenverklaring en heeft hiertoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de WhatsApp-berichten door verdachte zijn verstuurd uit boosheid, als onderdeel van een ruzie. Uit de reactie die aangeefster heeft verstuurd, blijkt dat aangeefster deze berichten niet opvatte als een bedreiging en dat er bij haar geen vrees is ontstaan dat verdachte haar iets aan zou doen. De ten laste gelegde WhatsApp-berichten zijn niet van dien aard en onder dusdanige omstandigheden gedaan, dat er redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat verdachte enig in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht genoemd misdrijf tegen aangeefster zou plegen.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hierna onder 5 is weergegeven.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft bekend dat hij de berichten heeft gestuurd uit boosheid, maar dat hij nooit had gedacht dat aangeefster zich hierdoor daadwerkelijk bedreigd zou voelen, wat ook niet zijn bedoeling was. Om tot een bewezenverklaring van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht te komen, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Hoewel de reactie van aangeefster op de berichten (“wat denk je te doen mij bang maken”) erop zou kunnen duiden dat hier geen sprake van is, acht de rechtbank het aannemelijk dat dit grootspraak was, voortkomend uit zelfbescherming. De rechtbank is, gelet op de verklaring van aangeefster bij de politie, van oordeel dat er is voldaan aan het vereiste van redelijke vrees. Aangeefster heeft daar verklaard dat zij bang is voor verdachte, omdat zij munitie in de woning heeft gevonden en omdat zij het vermoeden heeft dat verdachte in het bezit is van een vuurwapen. Daarnaast zijn er door aangeefster voorafgaand aan wat er is voorgevallen op 30 november 2018 drie gemuteerde meldingen gedaan van bedreigingen met de dood en mishandeling door verdachte. Deze omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1
op 30 november 2018 te Amsterdam, [persoon] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon] dreigend de berichten: "ik doe zielig omdat ik j hoofd niet wil openmaken maar het komt nog, ik zie het al" en "na kap mie an kap joe ma pang pang opo lik wang brede" via Whatsapp verstuurd naar het mobiele telefoonnummer van voornoemde [persoon] ;
2
op 30 november 2018 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Ekol, type Tuna, kaliber 6,35 MM zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en drie patronen (merk Sellier en Bellot), kaliber 6,35 MM voorhanden heeft gehad;
3
op 30 november 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 12 pillen MDMA en 3 pillen tenamfetamine, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
op 30 november 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om een straf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt. Indien de rechtbank het noodzakelijk acht een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, heeft de raadsvrouw verzocht een voorwaardelijke geldboete op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, de persoon van verdachte en de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten, die naar het oordeel van de rechtbank, vooral in samenhang bezien, als ernstig moeten worden beschouwd. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs (MDMA en tenamfetamine) en een hoeveelheid hasj die de maximaal toegestane bezittershoeveelheid fors overschrijdt. Het bezit van verdovende middelen levert een groot gevaar op voor de volksgezondheid. Het verwerven van dit soort middelen houdt de handel erin in stand, en de daarmee gepaard gaande overlast voor de omgeving en de maatschappij. Naast de verdovende middelen is er ook een geladen vuurwapen en munitie in de woning van verdachte aangetroffen. Vuurwapens vormen een gevaar voor de samenleving, nu zij worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten. Dat verdachte de verdovende middelen en het geladen vuurwapen met munitie bewaarde in een woning waar ook kinderen verbleven, acht de rechtbank onbegrijpelijk. Het beschikken over verdovende middelen, het vuurwapen en de munitie vormt een aanwijzing voor handel in verdovende middelen. Verdachte heeft verklaard het wapen, de munitie en de hasj te hebben gevonden, maar de combinatie van deze goederen is zorgelijk. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn vrouw. Aangeefster heeft verklaard dat zij bang was voor haar man, terwijl iemand zich binnen een relatie bij uitstek veilig moet kunnen voelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van adviezen van Reclassering Nederland, waaronder het advies van 12 februari 2019 van K. Holterman, dat is opgesteld ten behoeve van de inhoudelijke behandeling van onderhavige strafzaak. Uit voornoemd advies komt naar voren dat de relatie tussen verdachte en zijn vrouw (aangeefster) ingewikkeld en conflictueus van aard is, wat door de reclassering wordt aangemerkt als risicofactor voor recidive. Ook het gebrek aan zelfinzicht van verdachte acht de reclassering een risicofactor. Verdachte lijkt de ernst er niet van in te zien dat de verdovende middelen en de wapens zijn aangetroffen in een woning waar ook drie kinderen wonen. Ook het softdrugsgebruik van verdachte wordt als zorgelijk gezien, nu verdachte vrijwel de hele dag door blowt. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag, doordat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, hij bereid is om mee te werken aan een hulpverleningstraject en detentie een afschrikkend effect op hem lijkt te hebben gehad. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie met betrekking tot middelengebruik, ambulante behandeling, middelencontrole en het meewerken aan aanwijzingen van Veilig Thuis.
De rechtbank zal het advies van de reclassering volgen en zal een gevangenisstraf opleggen van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank vindt het van groot belang dat verdachte voor langere tijd onder toezicht komt te staan, om aan zijn middelen- en relatieproblematiek te werken en meer grip op zijn leven te krijgen. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, en rekening gehouden met de strafverzwarende omstandigheden, te weten de gevaarlijke combinatie van het bezit van verdovende middelen en een vuurwapen en munitie, allen aangetroffen in de woning waar verdachte met zijn vrouw en haar kinderen woonachtig is, het feit dat het vuurwapen geladen was en dat de bedreiging heeft plaatsgevonden binnen de huiselijke sferen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 25, 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 5 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
en ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat
2 (twee) maanden van deze gevangenisstrafnietten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4.
meldplicht bij reclassering
veroordeelde meldt zich op afspraak bij Reclassering Nederland, locatie Amsterdam op het adres [adres 2]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
5.
gedragsinterventie middelengebruik
veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, indien en zo lang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen die hem in dit kader worden gegeven;
6.
ambulante behandeling
veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, indien en zo lang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die hem in dit kader worden gegeven;
7.
meewerken aan middelencontrole
veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van softdrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle.
8.
andere voorwaarden het gedrag betreffende
veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van Veilig Thuis/Blijfgroep .
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2019.