In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2019 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, bezit van een vuurwapen en bezit van hard- en softdrugs. De zaak kwam voor de rechtbank na een zitting op 15 maart 2019, waar de officier van justitie, mr. M. Vermeulen, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1975 en gedetineerd, werd beschuldigd van het bedreigen van zijn echtgenote via WhatsApp, het in bezit hebben van een vuurwapen en munitie, en het aanwezig hebben van harddrugs (MDMA en tenamfetamine) en softdrugs (hash). De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de bedreiging, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bedreiging, mede op basis van de verklaring van de aangeefster die vrees had voor de verdachte. De rechtbank achtte de feiten 2, 3 en 4 bewezen, en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de combinatie van drugs en een vuurwapen in een woning waar ook kinderen verbleven. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 25, 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 5 van de Wet Wapens en Munitie, en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.