ECLI:NL:RBAMS:2019:2325

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
31 maart 2019
Zaaknummer
13/684458-18 e.a.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof en winkeldiefstal door minderjarigen met geweld en heling van bromfiets

Op 29 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder straatroof, winkeldiefstal, heling van een bromfiets en verduistering van een rijbewijs. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, en de officier van justitie, mr. E. Broekhof, heeft de vordering gedaan. De tenlastelegging omvatte onder andere een straatroof gepleegd op 21 oktober 2018, waarbij twee minderjarige jongens slachtoffer zijn geworden, en een winkeldiefstal op 17 oktober 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

Tijdens de zitting op 15 maart 2019 heeft de rechtbank de bewijsvoering en de verklaringen van de betrokkenen beoordeeld. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor bepaalde geweldsaspecten, terwijl de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaring van de straatroof en de winkeldiefstal, maar heeft hem vrijgesproken van de mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 28 dagen jeugddetentie en een taakstraf van 140 uren, waarvan de helft voorwaardelijk. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de medeverdachte en de verplichting tot deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers van de straatroof. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684458-18 (
zaak A); 13/193408-18 (
zaak B) en 10/216250-17 (
tul)
Datum uitspraak: 29 maart 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]

1.Onderzoek op de zitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 15 maart 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Broekhof, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
(zaak A)
een straatroof, in vereniging gepleegd, op 21 oktober 2018 te Amsterdam, waarvan twee minderjarige jongens, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , slachtoffer zijn geworden;
een winkeldiefstal, in vereniging gepleegd, gevolgd van geweld jegens [slachtoffer 3] op 17 oktober 2018 te Amsterdam;
mishandeling van [slachtoffer 3] op 17 oktober 2018 te Amsterdam;
(zaak B)
opzetheling van een bromfiets in de periode van 27 september 2018 tot en met 1 oktober 2018 te Amsterdam (subsidiair ten laste gelegd als verduistering); en
verduistering van een rijbewijs toebehorende aan [slachtoffer 4] in de periode van 21 september 2018 tot en met 1 oktober 2018 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Ook zijn er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft partiële vrijspraak bepleit van de in zaak A onder twee ten laste gelegde diefstal in vereniging gevolgd van geweld en vrijspraak van de in zaak A onder drie ten laste gelegde mishandeling. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat het geweldsaspect, zoals in beide feiten ten laste gelegd, op basis van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van [slachtoffer 3] dat hij tegen zijn lichaam zou zijn geschopt, wordt niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring. Zij heeft hiertoe alle relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behalve ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er op basis van de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij verdachte en de medeverdachte afgebakende rollen hadden. Er kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een vaste rolverdeling. Verdachte dient van dit strafverzwarende aspect te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de in zaak A onder 3 ten laste gelegde mishandeling, en van het onder 2 ten laste gelegde geweldsaspect heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu de verklaring van [slachtoffer 3] hieromtrent geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Ten aanzien van de winkeldiefstal in vereniging en de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Partiële vrijspraak voor zaak A feit 2 en vrijspraak voor zaak A feit 3
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] tegen de rug heeft geschopt, zodat verdachte van de hem in zaak A onder 3 ten laste gelegde mishandeling zal worden vrijgesproken. Verdachte zal ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde geweldsaspect. Naast voorgaande overweging is hierbij ook van belang dat uit de verklaring van verdachte op zitting en uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat verdachte niet de persoon is die als laatste van de drie verdachten de Albert Heijn uit is gelopen en door [slachtoffer 3] getracht is aan te houden. De rechtbank oordeelt dat nergens uit blijkt dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de daarna gepleegde geweldshandeling (bestaande uit ruk- en trekwerk), die is verricht nadat aangever achter een medeverdachte aan kwam. Het geweldsaspect wordt daarom niet aan verdachte toegerekend.
4.3.2.
Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A, feit 1
Op basis van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaring van getuige [naam getuige] en de bekennende verklaring van verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] allebei geweldshandelingen hebben verricht en bedreigingen in de richting van aangevers hebben geuit. De rechtbank is van oordeel dat ook het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam medeverdachte] en dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank stelt vast dat verdachten samen aankomen, dat zij allebei geweld hebben gebruikt om spullen af te pakken, dat zij samen zijn weggerend en dat zij zich samen verscholen in de woning van de [naam] van verdachte. Dat zij niet van te voren samen gepland hadden om een straatroof te plegen, doet daar niet aan af.
4.3.3.
Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A, feit 2
Uit het proces-verbaal van [slachtoffer 3] , het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden en uit de bekennende verklaring van verdachte op zitting, blijkt dat verdachte samen met twee anderen meerdere goederen uit de Albert Heijn heeft weggenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging.
4.3.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van zaak B, feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangiften van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] , de bevindingen van verbalisanten en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak B onder 1 ten laste gelegde opzetheling van de bromfiets en de onder 2 ten laste verduistering van een rijbewijs.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
(zaak A)
1.
op 21 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee jassen en twee telefoons (merk Apple Iphone) en een riem en oordopjes, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en zijn mededader
- voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben vastgepakt en geduwd en getrokken en
- voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] meermalen tegen het gezicht hebben geslagen en gestompt en
- voornoemde [slachtoffer 2] bij de keel hebben vastgepakt en
- voornoemde [slachtoffer 2] op het lichaam hebben gestompt en
- voornoemde [slachtoffer 2] tegen het been hebben getrapt en
- tegen voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] hebben gezegd: 'Als je weggaat, sla ik je tanden van je vriend uit zijn bek" en "Geef mij je jas en alles wat in je zakken zit" en "jassen uit. Tempo" en "Geef ook je telefoon".
2.
op 17 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen levensmiddelen, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn.
(zaak B)
1. primair
in of omstreeks de periode van 27 september 2018 tot en met 1 oktober 2018 te Amsterdam, een zwarte bromfiets (met kenteken: [kenteken] ) heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
in of omstreeks de periode van 21 september 2018 tot en met 1 oktober 2018 te Amsterdam, opzettelijk een rijbewijs, toebehorende aan [slachtoffer 4] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat het adolescentenstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot 28 (achtentwintig) dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen, waarvan een gedeelte, groot 80 (tachtig) uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren) met daarbij de bijzondere voorwaarden die golden tijdens het schorsingstoezicht en een contactverbod met [naam medeverdachte] voor de duur van zes maanden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen en te volstaan met een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het aantal uren van een eventueel op te leggen taakstraf sterk te matigen ten opzichte van de strafeis van de officier van justitie en bij een voorwaardelijk strafdeel in elk geval geen contactverbod met [naam medeverdachte] aan verdachte op te leggen, nu dit niet noodzakelijk en niet proportioneel is.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Allereerst heeft verdachte zich samen met [naam medeverdachte] schuldig gemaakt aan diefstal met geweld (een straatroof), waarvan twee jongens van dertien jaar slachtoffer zijn geworden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben grof geweld toegepast en gedreigd met geweld om onder meer dure jassen en iPhones van de twee jongens af te pakken. Verdachte zou de jongens een lesje hebben willen leren voor wat volgens hem brutaal gedrag was. Het geweld en afpakken van de spullen was om de jongens te vernederen. Verdachte en [naam medeverdachte] hebben er onvoldoende bij stilgestaan wat de gevolgen voor de slachtoffers zijn. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen daarna last hebben van angst en achterdocht. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] , die onder meer aangeeft dat hij bang is om in de Baarsjes rond te lopen. Dit soort delicten roepen ook gevoelens op van onveiligheid bij getuigen en in de maatschappij. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, begaan in vereniging. Dit is een vervelend en overlast gevend feit voor winkeliers, waardoor zij schade lijden. Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan opzetheling van een bromfiets. Heling is een ergerlijk feit, dat diefstal lonend maakt. Verdachte heeft geprofiteerd van een door een ander gepleegd misdrijf. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering door zichzelf een gevonden rijbewijs wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank acht dit een kwalijk feit, nu met dit soort documenten allerlei andere strafbare feiten kunnen worden gepleegd. Verdachte had het rijbewijs aan de politie moeten afgeven.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 21 februari 2019, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meerdere malen is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten en dat verdachte in een proeftijd liep. De destijds aan verdachte opgelegde straffen, en het feit dat verdachte in een proeftijd liep, hebben verdachte er niet van weerhouden om onderhavige strafbare feiten te plegen.
Uit diverse verslagen en rapportages van Reclassering Nederland en Jeugdbescherming Amsterdam leidt de rechtbank af dat verdachte een zeer belaste voorgeschiedenis heeft. Bij verdachte zou sprake zijn van een ongespecificeerde depressieve stemmingsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte heeft al jaren te maken met verschillende hulpverleningsinstanties.
Op zitting heeft deskundige [naam 2] , als gezinsmanager bij Jeugdbescherming Amsterdam nauw betrokken bij de hulpverlening aan verdachte, verklaard dat verdachte afhankelijk is van pedagogische ondersteuning van jeugdbescherming, waardoor het noodzakelijk is dat het adolescentenstrafrecht zal worden toegepast. Verdachte is afhankelijk van hulpverlenende instanties, die hem kunnen helpen om structuur in zijn leven aan te brengen. Verdachte heeft via [naam bedrijf] een woning toegekend gekregen, waardoor hij een basis heeft waar hij op terug kan vallen. Verder zal er op korte termijn een passende dagbesteding voor verdachte moeten worden gevonden. Het volgen van therapie ten behoeve van agressie en trauma, en het volgen van trainingen die zien op agressieregulatie en delictanalyse zouden volgens de deskundige passende bijzondere voorwaarden zijn.
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 18 jaar, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, als zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht. Uitgangspunt blijft dat ten aanzien van deze groep in beginsel het strafrecht voor volwassenen van toepassing is en dat toepassing van het adolescentenstrafrecht een uitzondering is.
De rechtbank acht zich aan de hand van de diverse verslagen en rapportages en de toelichting van de deskundige op zitting genoegzaam voorgelicht over de persoon van verdachte en ziet aanleiding in de persoonlijkheid van de verdachte reden om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank acht het niet wenselijk dat verdachte weer vast komt te zitten, nu verdachte aan zijn toekomst werkt en onlangs een woning toegewezen heeft gekregen. In het kader van het schorsingstoezicht en andere hulpverleningstrajecten, lijkt verdachte zich inmiddels in een opwaartse spiraal te bevinden. De rechtbank wil deze positieve ontwikkeling, juist met oog op het voorkomen van recidive, niet doorkruisen. De rechtbank vindt het wel van groot belang dat verdachte een stok achter de deur heeft om hem ervan te weerhouden niet opnieuw de fout in te gaan. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank in de vorm van een deels voorwaardelijke taakstraf.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte jeugddetentie opleggen voor de duur van 28 dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 140 uren, waarvan de helft voorwaardelijk. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geëist door de officier van justitie. De rechtbank acht het noodzakelijk om voor een periode van zes maanden een contactverbod met [naam medeverdachte] aan verdachte op te leggen, nu verdachte twee van de bewezenverklaarde feiten samen met hem heeft gepleegd.
9. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
9.1.
[slachtoffer 2] (zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn [naam] , vordert € 15,- aan materiële schadevergoeding en € 520,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze materiële vordering is betwist, nu een vervangende simkaart vrij verkrijgbaar zou zijn bij elke telecomprovider.
De rechtbank schuift dit verweer terzijde, nu bovengenoemde kostenpost is onderbouwd met een factuur van telecomprovider [naam provider] van de [naam] van benadeelde, gedateerd 1 december 2018, waarop de kosten voor een vervangende simkaart à € 15,50 staan weergegeven. De rechtbank acht deze schadepost voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 oktober 2018).
Eveneens staat vast dat aan de benadeelde [slachtoffer 2] door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is op zitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 oktober 2018).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanwenden.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schadevergoedingsmaatregel op een bedrag van € 265,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 oktober 2018), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen jeugddetentie. Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Hoofdelijkheid
Verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door zijn mededader is voldaan.
9.2.
[slachtoffer 1] (zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn [naam] , [slachtoffer 1] , vordert € 197,40,- aan materiële schadevergoeding en € 600,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze materiële vordering is betwist. De raadsman voert aan dat uit de verklaring van benadeelde bij de politie niet blijkt dat zijn bril als gevolg van het ten laste gelegde is beschadigd. Dit is ook niet door verbalisanten waargenomen. Ook is aangevoerd dat de kosten voor het telefoonhoesje en de oordopjes niet zijn onderbouwd met de originele bonnen.
De rechtbank kan zich gedeeltelijk vinden in dit verweer en zal de materiële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 69,- voor het hoesje voor de iPhone en de Apple oordopjes. Deze schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de uitdraaien van de websites waar de goederen kunnen worden aangeschaft. De rechtbank acht deze schadeposten voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 oktober 2018).
De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van de gevorderde materiële schadeposten niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanwenden.
Eveneens staat vast dat aan de benadeelde [slachtoffer 1] door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is op zitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 oktober 2018).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanwenden.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schadevergoedingsmaatregel op een bedrag van € 319,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 oktober 2018), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen jeugddetentie. Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Hoofdelijkheid
Verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door [naam medeverdachte] is voldaan.
9.3.
[slachtoffer 3] (zaak A, feiten 2 en 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 500,- en aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het geweld zoals ten laste gelegd onder 2 en de mishandeling zoals ten laste gelegd onder 3. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.4.
[slachtoffer 5] (zaak B, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 1.300,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in zaak B de onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de bromfiets reeds aan benadeelde is teruggegeven en aan de hand van de vordering niet duidelijk is waar de gevorderde schade precies op ziet. De vordering is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.
[slachtoffer 4] (zaak B, feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 872,28 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in zaak B de onder 2 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 19 oktober 2018 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 10/216250-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 16 januari 2018 van de politierechter te Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke taakstraf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77gg, 311, 312, 321 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde en het in zaak B onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van zaak B, feit 1 primair:
opzetheling;
en ten aanzien van zaak B, feit 2:
verduistering.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
28 (achtentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
140 (honderdveertig) uren.
Beveelt dat
70 (zeventig) uren van deze taakstrafnietten uitvoer zullen worden gelegd,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 35 (vijfendertig) dagen en dat, als de veroordeelde het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 35 (vijfendertig) dagen.
De tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de taakstraf kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene- en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als
Algemene voorwaardendat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
4.
meldplicht bij jeugdreclassering
zich meldt op afspraak bij de Jeugdreclassering Amsterdam, Overschiestraat 57 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de Jeugdreclassering, zo vaak en zolang deze reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht; veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen van genoemde reclasseringsinstelling zolang deze instelling dit noodzakelijk acht;
5.
ambulante behandeling
meewerkt aan de reeds gestarte begeleiding alsook ambulante behandeling van het forensisch Jeugdteam van Inforsa, of soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, teneinde zich onder meer te laten behandelen ten behoeve van traumaverwerking. Veroordeelde dient zich te houden aan het behandelplan en de bijkomende interventies die noodzakelijk worden geacht door de instelling;
6.
gedragsinterventies
actief deelneemt aan de gedragsinterventies Agressie Regulatie Training en Delictanalyse of andere door de Jeugdreclassering te bepalen gedragsinterventies. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen die hem in dit kader worden gegeven;
7.
contactverbod [naam medeverdachte]
gedurende de eerste 6 (zes) maanden van de proeftijd op geen enkele wijze (direct dan wel indirect) contact opneemt en/of onderhoudt met [naam medeverdachte] , geboren op 9 maart 2001;
8.
begeleid wonen
wordt verplicht gedurende de proeftijd te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten HVO Querido, of een soortgelijke instelling. Veroordeelde moet zich houden aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
9.
dagbesteding
wordt verplicht te beschikken over een structurele dagbesteding, zoals het volgen van een opleiding en/of werk(traject) van Werk Participatie en Inkomen (WPI) of vergelijkbare instantie.
Geeft opdracht aan de Jeugdreclassering Amsterdam om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2](wettelijk vertegenwoordigd door [naam] ), toe tot een bedrag van € 265,- (tweehonderdvijfenzestig euro), bestaande uit € 15,- aan materiële schadevergoeding en € 250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 265,- (tweehonderdvijfenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 5 (vijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover veroordeelde heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1](wettelijk vertegenwoordigd door [slachtoffer 1] ), toe tot een bedrag van € 319,- (driehonderdnegentien euro), bestaande uit € 69,- aan materiële schadevergoeding en € 250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 319,- (driehonderdnegentien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover veroordeelde heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaart de
benadeelde partijen [slachtoffer 3],
[slachtoffer 5]en
[slachtoffer 4] niet-ontvankelijkin hun
vorderingen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij voornoemd vonnis van 16 januari 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
20 (twintig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2019.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]

[...]

  • [...]
  • [...]

[...]

[...]

[...]
[...]
[...]