ECLI:NL:RBAMS:2019:2316

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3739
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum IVA-uitkering en herbeoordeling WGA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 29 maart 2019, is de ingangsdatum van de IVA-uitkering van een werknemer aan de orde. De eiseres, Securitas Services B.V., had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat de WGA-uitkering van de werknemer had omgezet in een IVA-uitkering met ingang van 27 oktober 2017. Eiseres stelde dat de IVA-uitkering eerder had moeten ingaan, namelijk per 1 juli 2014, omdat de werknemer toen al duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het UWV de wettelijke taak heeft om te beoordelen wanneer een WGA-uitkering moet eindigen en een IVA-uitkering moet worden toegekend. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, omdat het UWV niet had onderzocht vanaf welk moment de arbeidsbeperkingen van de werknemer duurzaam waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2019 in de zaak tussen

Securitas Services B.V., te Badhoevedorp, eiseres

(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: A.J. Kniesmeijer).

Procesverloop

In het besluit van 27 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 27 oktober 2017 de WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van [de persoon] omgezet in een uitkering inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
In het besluit van 11 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 februari 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging
1. [de persoon] is werkzaam geweest voor eiseres als [functie] . Zij ontvangt een WIA-uitkering sinds 17 februari 2011. Op 1 april 2014 heeft eiseres verzocht om een herbeoordeling om te onderzoeken of [de persoon] recht heeft op een IVA-uitkering. Zij is vervolgens op 4 juli 2014 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat [de persoon] niet volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden en dat zij haar mogelijkheden duurzaam kan benutten. [de persoon] is vervolgens op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt geacht, maar niet duurzaam. Verweerder heeft daarom de WGA-uitkering van [de persoon] voortgezet. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is vanwege een termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiseres heeft op 9 augustus 2017 opnieuw een herbeoordeling aangevraagd. Zij heeft de verzekeringsarts hierbij verzocht om informatie op te vragen bij de behandelend artsen van [de persoon] om vast te kunnen stellen of en sinds wanneer de arbeidsbeperkingen van [de persoon] duurzaam zijn. De primaire verzekeringsarts heeft [de persoon] gezien op 27 september 2017. Naar het oordeel van de primaire verzekeringsarts zijn de beperkingen van [de persoon] niet veranderd ten opzichte van de beoordeling in 2014, maar zijn ze nu wel duurzaam. [de persoon] is vervolgens op arbeidskundige gronden volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht. In het primaire besluit is daarom per 27 oktober 2017 (de datum van het rapport van de arbeidsdeskundige) aan [de persoon] een IVA-uitkering toegekend.
3. Eiseres heeft alleen bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de IVA-uitkering. Volgens eiseres had de IVA-uitkering op een eerdere datum moeten ingaan. De verzekeringsarts had volgens eiseres moeten onderzoeken vanaf welk moment de arbeidsbeperkingen van [de persoon] duurzaam waren. Volgens de door eiseres ingeschakelde medisch adviseur had [de persoon] al per 1 juli 2014 een IVA-uitkering toegekend moeten worden.
4. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het niet mogelijk om met terugwerkende kracht een IVA-beoordeling te doen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de datum van het arbeidskundig rapport als ingangsdatum van de IVA-uitkering wordt gehanteerd wanneer een IVA-uitkering op arbeidskundige gronden wordt toegekend. Het bezwaar van eiseres is daarom in het bestreden besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Standpunten in beroep
5. Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de IVA-uitkering met terugwerkende kracht kan worden toegekend, maximaal tot 52 weken voor de aanvraag herbeoordeling van 9 augustus 2017.
6. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat niet de datum van het arbeidskundig rapport moet worden gehanteerd als ingangsdatum, maar de datum van het verzoek om een herbeoordeling. De ingangsdatum van de IVA-uitkering van [de persoon] had daarom moeten worden vastgesteld op 9 augustus 2017 in plaats van 27 oktober 2017. Het bestreden besluit bevat in zoverre ook volgens verweerder een gebrek. Er bestaat volgens verweerder in dit geval echter geen aanleiding om een IVA-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen. Aangezien de verzekeringsarts tijdens de beoordeling in 2014 niet heeft vastgesteld dat er op termijn een herbeoordeling van de duurzaamheid moest plaatsvinden, lag het gelet op het belang van eiseres als eigen risicodrager op haar weg om een herbeoordeling aan te vragen op het moment dat de beperkingen volgens haar duurzaam waren.
Het oordeel van de rechtbank
7. Zoals uit de Memorie van Toelichting bij de Wet WIA (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 30 064, nr. 3, p. 34) blijkt, is onder het nieuwe stelsel geen sprake meer van wettelijke periodieke herbeoordelingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter op grond van de artikelen 47 en 56 van de Wet WIA wel de wettelijke taak om te beoordelen op welk moment zich een situatie voordoet waarin een WGA-uitkering dient te eindigen en een IVA-uitkering dient te worden toegekend. Verweerder heeft deze wettelijke taak ook in het geval dat bij een eerdere beoordeling geen aanleiding werd gezien voor een periodieke herbeoordeling en de herbeoordeling plaatsvindt op het initiatief van de betrokkene of diens werkgever. In het kader van deze wettelijke taak en mede gelet op de belangen van eiseres als eigen risicodrager moet verweerder onderzoeken met ingang van welke datum [de persoon] volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft hier bij haar verzoek om een herbeoordeling ook specifiek om verzocht. De verzekeringsartsen hebben echter niet onderzocht vanaf welk moment de arbeidsbeperkingen van [de persoon] duurzaam waren. Dit betekent dat verweerder zich bij de beoordeling ten onrechte heeft beperkt tot de (ter zitting gewijzigde) datum van 9 augustus 2017 (datum van het verzoek tot herbeoordeling) als ingangsdatum van de IVA-uitkering. Om deze reden kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit.
8. Het recht op een IVA-uitkering kan echter niet verder met terugwerkende kracht worden vastgesteld dan 52 weken voorafgaand aan de dag van het verzoek om een herbeoordeling. Dit volgt uit artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA waarin is bepaald dat het recht op een uitkering in beginsel niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen vóór 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het verzoek om een herbeoordeling kan op één lijn gesteld worden met een aanvraag als bedoeld in dit artikellid. Dit verzoek is immers ook een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9. Slechts in bijzondere gevallen kan verweerder van deze periode van 52 weken afwijken. Zo’n geval doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de aanvrager wat betreft de verlate aanvraag redelijkerwijs gezien niet kan worden geacht in verzuim te zijn. [1] Een bijzonder geval doet zich hier niet voor. Niet is gesteld en ook niet gebleken dat eiseres niet in staat was om eerder een verzoek om herbeoordeling te doen. Dit betekent dat de verzekeringsarts had moeten onderzoeken of de arbeidsbeperkingen van [de persoon] duurzaam waren op 9 augustus 2016, zijnde 52 weken voordat het verzoek om een herbeoordeling werd gedaan, of op enig ander moment tussen 9 augustus 2016 en 9 augustus 2017. Dit is niet gebeurd.
Conclusie
10. Zoals hiervoor is overwogen onder 7. is het bestreden besluit ontoereikend gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende medische informatie om zelf in de zaak te kunnen voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank acht het nodig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoekt of de arbeidsbeperkingen van [de persoon] duurzaam waren op 9 augustus 2016 of op enig ander moment tussen 9 augustus 2016 en 9 augustus 2017. Indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep het voor zijn beoordeling nodig acht, kan in dit kader informatie worden opgevraagd bij de behandelend sector.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
12. Eiseres heeft daarnaast verzocht om vergoeding voor de kosten van de door haar ingeschakelde deskundige, verzekeringsarts S.M. Hofman. Deze kosten komen in beginsel op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking. Eiseres heeft echter geen urenspecificatie van deze kosten overgelegd, noch aangegeven hoe hoog deze kosten zijn. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen voor welk bedrag deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de ingangsdatum van de IVA-uitkering van [de persoon] is bepaald op 27 oktober 2017;
  • draagt verweerder een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 6 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1205.