5.3.1Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, zal de rechtbank hieronder ingaan op de doodsoorzaak van het slachtoffer, de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en het bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij het toebrengen van het fatale letsel.
Doodsoorzaak
Het slachtoffer is op 17 december 2017 in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden. Naar aanleiding van het overlijden is onderzoek verricht aan het lichaam van het slachtoffer. Daarbij zijn drie steekletsels aangetroffen. Een steekletsel hoog aan de borst (letsel A/traject 1), een steekletsel laag aan de borst rechts, net boven de overgang naar de buik (letsel B/traject 2) en een steekletsel in de linkerelleboogsplooi dat geen bijdrage kan hebben geleverd aan het overlijden.
Ten aanzien van de doodsoorzaak zijn de volgende bevindingen in het dossier opgenomen.
Arts en patholoog (hierna: patholoog) dr. V. Soerdjbalie-Maikoe van het Nederlands Forensisch Instituut concludeert in haar rapport van 1 maart 2018 het volgende:
In relatie met letsel A aan de borst/hals rechts was er een perforatie van de rechtersleutelbeenader, hetgeen doorgaans gepaard gaat met ernstig bloedverlies. Omwille van de anatomische lokalisatie van dit bloedvat, zijn laceraties van dit bloedvat zeer moeilijk behandelbaar bij een reanimatie, hetgeen de kans op een fatale afloop enorm doet toenemen. Bij sectie waren tekenen van bloedverlies. Het intreden van de dood wordt hiermee verklaard door algehele weefselschade ten gevolge van doorgemaakt bloedverlies in combinatie met circulatiestoornissen en daarmee overige orgaanfunctiestoornissen, opgelopen door bovengenoemd steekletsel. Ook kan op basis van de perforatie van de sleutelbeenader lucht in het aderlijk systeem zijn aangezogen, hetgeen de bij sectie vastgestelde luchtembolie kan hebben veroorzaakt. Een luchtembolie kan aanleiding geven tot circulatiestoornissen en daarmee hebben bijgedragen aan het intreden van de dood (dus als verwikkeling van steekletsel A).
ConclusieBij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , oud 72 jaren, wordt het intreden van de dood hoofdzakelijk verklaard door de gevolgen van één, bij leven opgelopen, steekletsel aan de borstwand/hals rechts.Voorts was in relatie met een steekletsel aan de borstkas rechts laag het hart (de hartpunt) geraakt, doch was geen perforatie van het binnenste hartvlies. Of deze steek een hartritmestoornis heeft veroorzaakt en daarmee tevens een rol heeft gespeeld bij het overlijden, kan bij sectie niet worden vastgesteld.
Radioloog prof. dr. P.A.M. Hofman van het Maastricht Universitair Medisch Centrum concludeert in zijn rapport van 9 mei 2018 het volgende:
Overweging en conclusie
Er zijn radiologische tekenen van penetrerende letsels: een traject verloopt van hoog rechts op de borst tot in de rechter oksel. In het verloop van dit traject is er letsel van de oksel ader en er is enig bloedverlies in de weke delen van de oksel. Een tweede traject verloopt vanuit de rechter bovenbuik tot in de onderste holle ader. Er bevindt zich veel lucht in het rechter hart.
De doodsoorzaak is zeer waarschijnlijk een luchtembolie vanuit het letsel in de onderste holle ader (in het verloop van traject 2). Het bloedverlies ten gevolge van het letsel van de vena axilaris (in het verloop van traject 1) kan mogelijk hebben bijgedragen tot de dood. De penetrerende letsels rond de linkerelleboog hebben geen bijdrage geleverd aan het overlijden.
De patholoog en radioloog verschillen in hun rapporten dus van mening over de doodsoorzaak. Om die reden zijn zij opgeroepen om ter terechtzitting van 15 maart 2019 een toelichting te geven op hun onderzoeksbevindingen.
De patholoog, dr. Soerdjbalie-Maikoe, heeft ter terechtzitting als deskundige verklaard dat zij de conclusies uit haar rapport handhaaft. De bevindingen uit de sectie (onder meer bleekheid, weinig lijkvlekken en bloedarme organen) ondersteunen een hypovolemische shock ten gevolge van een perforatie van de okselader/sleutelbeenader, wat gepaard gaat met ernstig bloedverlies. Bij de sectie is met betrekking tot letsel B geen perforatie van de onderste holle ader waargenomen; deze was puntgaaf. Wel waren onder andere het hartzakje en de hartspier ter plaatse van de hartpunt geperforeerd. Verder is een luchtembolie geconstateerd in het hart. Deze is mogelijk ontstaan bij de perforatie van de sleutelbeenader als gevolg van steekletsel A. Deze kan echter niet ontstaan zijn door letsel B, nu de onderste holle ader niet was geperforeerd.
Voorts heeft de patholoog verklaard dat zij, naast het verrichten van een sectie aan het lichaam van het slachtoffer, eveneens heeft meegewogen wat de bevindingen waren van de schouwarts en het mobiel medisch team dat het slachtoffer heeft bijgestaan. Het mobiel medisch team heeft een hypovolemische shock geconstateerd, hetgeen past bij ernstig bloedverlies ten gevolge van letsel A.
De patholoog persisteert bij haar conclusie dat letsel A het overlijden heeft veroorzaakt.
De radioloog, prof. dr. Hofman, heeft ter terechtzitting als deskundige eveneens verklaard dat hij de conclusies uit zijn rapport handhaaft, te weten dat de onderste holle ader geperforeerd was en dat dit waarschijnlijk tot een luchtembolie heeft geleid. Er is op de scan geen perforatie van de hartspier waargenomen, zoals gesteld door de patholoog. De radioloog heeft – kort gezegd – onder meer naar voren gebracht dat een luchtembolie in verband met hartfunctiestoornissen acuter tot de dood leidt dan ernstig bloedverlies. De aanzuigende werking van een ader is hoger wanneer deze dichter deze bij het hart ligt. Hierdoor is de kans op een luchtembolie op grond van een perforatie van de onderste holle ader groter dan bij een perforatie van de okselader/sleutelbeenader. De negatieve druk is immers groter bij de onderste holle ader. De radioloog persisteert bij zijn conclusie dat letsel B het overlijden heeft veroorzaakt. De radioloog heeft desgevraagd aangegeven dat letsel A op zichzelf tot de dood kan hebben geleid.
De rechtbank stelt vast dat de in dit onderzoek betrokken deskundigen tot tegengestelde conclusies komen met betrekking tot de doodsoorzaak van het slachtoffer. Van doorslaggevend belang is de vraag of letsel B wel of niet heeft geleid tot de perforatie van de onderste holle ader. Voor de rechtbank is voorts van belang welke onderzoeksmethodieken de deskundigen hebben gebruikt om tot hun conclusies te komen. De deskundigen zijn op dit punt eveneens ondervraagd.
De radioloog heeft verklaard dat forensisch radiologisch onderzoek de afgelopen jaren steeds vaker wordt toegepast en tot betrouwbaar onderzoek en nauwkeurige uitkomsten leidt. Radiologisch onderzoek als aanvulling op een uitwendige schouw en een toxicologisch onderzoek vormt een volledig onderzoek. Radiologisch onderzoek wordt verricht op basis van MRI-scans, welke nauwkeurig door de radioloog worden bekeken.
De patholoog heeft verklaard dat tijdens een sectie het stoffelijk overschot uitvoerig wordt onderzocht en de bevindingen eveneens worden vergeleken met het overige medische onderzoek, zoals in dit geval de bevindingen van de schouwarts en het mobiel medisch team. Het radiologisch onderzoek kan volgens de patholoog een goede aanvulling zijn op een sectie, maar het kan niet leiden tot een op zichzelf staand, volledig onderzoek. De praktijk leert dat er geregeld belangrijke bevindingen worden gemist bij toepassing van radiologisch onderzoek, terwijl deze wel bij een sectie worden blootgelegd. Ook worden er soms conclusies getrokken aan de hand van radiologisch onderzoek die niet worden ondersteund door een sectie. Radiologisch onderzoek zonder aanvullend onderzoek kan, kort gezegd, leiden tot vals negatieve en vals positieve bevindingen. Dit wordt onderschreven in wetenschappelijke publicaties en peer reviews.
De nadere uitleg ter terechtzitting leidt er toe dat de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, de conclusies van de patholoog volgt. Doorslaggevend daarbij is dat de patholoog haar conclusies niet alleen heeft gebaseerd op haar eigen waarnemingen, maar dat ook de bevindingen van de schouwarts en het mobiel medisch team hierbij zijn betrokken.
De rechtbank concludeert dan ook dat de dood van het slachtoffer is veroorzaakt door het steekletsel A.
Bovenstaande conclusie leidt ertoe dat verdachte alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor de primair ten laste gelegde moord/doodslag, indien bewezen kan worden dat zij steekletsel A aan het slachtoffer heeft toegebracht. Voor de beantwoording die vraag zal de rechtbank ingaan op de inhoud van het dossier en de verklaringen van verdachte.
Voorbedachte raad
Voordat verder in zal worden gegaan op de vraag of verdachte betrokkenheid heeft bij letsel A, overweegt de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsvrouw – dat het dossier in ieder geval geen aanknopingspunten biedt voor voorbedachte raad. Nu dit ontbreekt, moet vrijspraak volgen voor de ten laste gelegde moord.
Verklaringen verdachte
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van verdachte als wisselend, onbetrouwbaar en op bepaalde onderdelen leugenachtig moeten worden aangemerkt.
Zo heeft verdachte tegenover de medewerker van de meldkamer en direct nadat zij was aangehouden tegen de politieagenten verklaard dat het slachtoffer zichzelf (in de buik) heeft gestoken, terwijl verdachte pas in het tweede politieverhoor naar voren brengt dat er een incident tussen haar en het slachtoffer heeft plaatsgevonden waarbij het mes in de buik van het slachtoffer terecht is gekomen.
Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte wisselend heeft verklaard over de wijze waarop zij het mes heeft beetgepakt en over de positie waarin het slachtoffer zich na het steken bevond. Ook vindt de officier van justitie het onaannemelijk dat verdachte langer dan enkele seconden geen zicht had op het slachtoffer, dat verdachte niets heeft gehoord, dat verdachte geen bloed heeft gezien en dat er geen sleepsporen zijn aangetroffen.
De rechtbank merkt op dat verdachte op bepaalde onderdelen van haar verhaal niet altijd geheel consistent heeft verklaard. Maar als het gaat om de kern van haar verklaring, heeft verdachte vanaf het eerste moment wel consistent verklaard. De inconsistenties in haar verklaringen die wel zijn geconstateerd (bijvoorbeeld over de vraag wat verdachte tegen de hulpdiensten zou hebben gezegd ten opzichte van wat zij later over het incident heeft verklaard) vindt de rechtbank echter niet van dusdanige aard dat sprake is van een onbetrouwbare of zelfs leugenachtige verklaring. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte tijdens het overbrengen onsamenhangend sprak en een verwarde indruk op de politie maakte. Voor wat betreft de wijze waarop verdachte het mes heeft beetgepakt, stelt de rechtbank vast dat verdachte wel wisselend of in elk geval niet ondubbelzinnig heeft verklaard. Zo heeft zij tijdens de reconstructie van haar strubbeling met het slachtoffer voorgedaan hoe zij het lemmet van het mes met beide handen heeft vastgepakt met de vingers van haar rechterhand om de scherpe (onder)kant van het lemmet heen. Daarbij zij wel opgemerkt dat deze ‘reconstructie’ met een pen plaatsvond en niet met een voorwerp soortgelijk aan het steekwapen, namelijk een redelijk groot vleesmes. De resultaten van deze ‘reconstructie’ acht de rechtbank dan ook niet doorslaggevend. Tijdens een later verhoor en ter zitting heeft verdachte verklaard en aan de hand van een gefabriceerd vleesmes, soortgelijk aan het steekwapen, gedemonstreerd dat zij het lemmet met beide handen alleen aan de bovenkant (zijnde de niet-scherpe kant) van het lemmet heeft vastgepakt. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat de verwondingen die bij verdachte zijn geconstateerd, door de forensisch arts aangeduid als afweerletsels, hierbij passen. Verdachte heeft steeds verklaard dat zij het lemmet (en dus niet het handvat) heeft beetgepakt en weggeduwd, waarna het vervolgens in de buik van het slachtoffer terecht is gekomen. De rechtbank gaat er dan ook van uit, ongeacht op welke wijze verdachte het lemmet precies heeft vastgepakt, dat de strubbeling met het mes tussen verdachte en het slachtoffer heeft geleid tot steekletsel B.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting voor wat betreft het toebrengen van het steekletsel B voldoende betrouwbaar en gaat zij uit van de juistheid daarvan.
Bewijs voor betrokkenheid bij toebrengen steekletsel A?
Verdachte heeft verklaard dat zij, na de strubbeling met verdachte waarbij het slachtoffer steekletsel B heeft opgelopen, weer de woning is ingegaan om haar handen te wassen en haar spullen te pakken. Hierna trof zij het slachtoffer bewusteloos aan waarna zij de hulpdiensten heeft gebeld en heeft getracht het slachtoffer te reanimeren. Verdachte heeft de politie gewezen op het vleesmes dat op de openbare weg lag. Verdachte heeft verklaard geen andere verwondingen (dan steekletsel B) bij het slachtoffer te hebben gezien. Verdachte heeft steeds ontkend dat zij steekletsel A heeft toegebracht, zowel tijdens de politieverhoren als tijdens afgeluisterde telefoongesprekken en opgenomen vertrouwelijke communicatie, maar ook ter zitting. Op vragen van de politie hoe steekletsel A dan is toegebracht heeft verdachte gesuggereerd dat het slachtoffer deze verwonding mogelijk zelf heeft toegebracht. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat het slachtoffer heel vaak zou hebben gezegd dat hij geen zin meer had in het leven. Een andere mogelijkheid zou volgens haar zijn dat een onbekende derde persoon deze verwonding heeft toegebracht, nu het slachtoffer in de deuropening stond welke grenst aan de openbare weg.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen direct bewijs volgt voor enig feitelijk handelen van de verdachte met betrekking tot het toebrengen van steekletsel A. Zo is er bijvoorbeeld geen DNA van verdachte aangetroffen op het heft van het vleesmes en is geen forensisch bewijs dat het mes zou zijn schoongemaakt.
Verdachte heeft steeds, stellig en consequent, verklaard dat het letsel A niet door haar toedoen is toegebracht, en heeft ook steeds verklaard niet te weten hoe het wel is ontstaan, omdat zij niet de hele tijd zicht heeft gehad op het slachtoffer.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij de verklaring van verdachte met betrekking tot het toebrengen van letsel B voldoende betrouwbaar acht. De rechtbank overweegt verder dat een groot deel van de verklaringen van verdachte zijn afgelegd voordat de inhoud van het volledige dossier bekend was en de bevindingen op grond van de forensische opsporing onvoldoende aanleiding geven om met zekerheid te kunnen vaststellen dat haar verklaringen niet overeen kunnen komen met de waarheid. De verklaring van verdachte dat zij het lichaam van het slachtoffer naar binnen heeft getrokken en hem heeft omgedraaid, kan bijvoorbeeld op basis van de onderzoeksresultaten en de beschikbare foto’s niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Hetzelfde geldt voor haar verklaring dat zij niet de hele tijd zicht op het slachtoffer heeft gehad: uit de beschikbare foto’s valt af te leiden dat de afscheiding in de woning door middel van een harmonicadeur het zicht op het slachtoffer heeft kunnen ontnemen. Anders dan de officier van justitie stelt, bevat het dossier dus geen bewijs voor (kennelijke) leugenachtigheid.
In de beantwoording van vragen wat dan wél de toedracht kan zijn geweest, heeft verdachte vervolgens scenario’s aangedragen, waarbij de rechtbank vaststelt dat geen van die scenario’s ook daadwerkelijk door verdachte is waargenomen. Anders dan de constatering van de patholoog dat het fysiek mogelijk is geweest voor het slachtoffer om steekletsel A bij zichzelf toe te brengen, bevat het dossier evenmin aanknopingspunten welke een mogelijk alternatief scenario kunnen onderbouwen.
Gelet op deze omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld hoe steekletsel A aan het slachtoffer is toegebracht. De rechtbank kan op basis van dit dossier dus niet vaststellen wat er op 17 december 2017 precies is gebeurd rond de dood van het slachtoffer. Dit betekent niet dat het dossier ontlastend is voor verdachte, maar wel dat het onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte steekletsel A bij het slachtoffer zou hebben toegebracht.
ConclusieSamenvattend komt de rechtbank tot de conclusie dat:
- het slachtoffer is overleden als gevolg van steekletsel A;
- de verklaringen van verdachte niet als onbetrouwbaar en/of leugenachtig terzijde kunnen worden geschoven;
- het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat verdachte de fatale verwonding (steekletsel A) heeft toegebracht.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dan ook dat verdachte vanwege een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer] .