ECLI:NL:RBAMS:2019:2287

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
13/654187-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake geweldsmisdrijven en poging tot diefstal met geweld

Op 28 maart 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere geweldsmisdrijven en een poging tot diefstal met geweld. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd en moet daarnaast een schadevergoeding van ruim 1700 euro betalen aan het slachtoffer. De zaak kwam voort uit een incident op 8 december 2017, waarbij de verdachte samen met een mededader een woordenwisseling had met het slachtoffer in een café. Na het verlaten van het café zochten de verdachte en zijn mededader de confrontatie opnieuw op, waarbij het slachtoffer op de grond werd gegooid, geschopt en geslagen. Tijdens deze confrontatie werd ook een mes gebruikt, wat leidde tot verwondingen bij het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van zware mishandeling en poging tot diefstal, en dat de verdachte opzettelijk de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder poging doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde een gevangenisstraf op die lager was dan de eis van de officier van justitie, maar wel passend werd geacht gezien de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/654187-17
Datum uitspraak: 28 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd, zoals mondeling gewijzigd ter terechtzitting van 14 maart 2019, dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. (medeplegen van) een poging doodslag/zware mishandeling op/van [slachtoffer 1] op 8 december 2017 te Amsterdam en/of
(medeplegen van) een poging diefstal met geweld/bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 8 december 2017 te Amsterdam;
2. ( (medeplegen van) een poging zware mishandeling van [slachtoffer 3] op 8 december 2017 te Amsterdam,
subsidiair: (medeplegen van) mishandeling van [slachtoffer 3] op 8 december 2017;
3. ( (medeplegen van) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] op 8 december 2017 te Amsterdam;
3. ( (medeplegen van) een poging een doodslag/zware mishandeling op/van [slachtoffer 6] op 16 oktober 2016 te Amsterdam,
subsidiair: (medeplegen van) zware mishandeling tegen [slachtoffer 6] op 16 oktober 2016 te Amsterdam;
meer subsidiair: openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 6] op 16 oktober 2016 te Amsterdam;
5. ( (medeplegen van) een poging doodslag/zware mishandeling op/van [slachtoffer 7] op 16 oktober 2016 te Amsterdam,
subsidiair: openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 7] op 16 oktober 2016 te Amsterdam;
6. ( (medeplegen van) een poging zware mishandeling van [slachtoffer 8] , althans van NN4 en NN5 op 29 januari 2017 te Amsterdam,
subsidiair: openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 8] , althans tegen NN4 en NN5 op 29 januari 2017 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van een poging doodslag kan worden bewezen. Verdachte en zijn mededader hebben bewust de aanmerkelijke kan aanvaard dat dat zij [slachtoffer 1] dodelijk zouden verwonden door met een mes op het slachtoffer in te steken. Subsidiair is in ieder geval sprake van medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Het eveneens onder 1 ten laste gelegde medeplegen van een poging diefstal met geweld kan eveneens worden bewezen.
Ook het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van een poging zware mishandeling van [slachtoffer 3] en het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van bedreiging van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] kunnen worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 4 en 5 ten laste gelegde
De onder 4 primair ten laste gelegde poging doodslag op [slachtoffer 6] kan ten aanzien van verdachte worden bewezen. Daarbij kan niet worden bewezen dat sprake is van medeplegen. Voor wat betreft het onder 5 ten laste gelegde kan het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 7] worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 6 ten laste gelegde
Verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Wel kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging ten aanzien van NN4 en NN5
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft op nader in zijn pleitnotitie omschreven gronden vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde poging doodslag/zware mishandeling bepleit.
Niet kan worden vastgesteld dat er met een mes is gestoken in de richting van vitale delen van het lichaam van [slachtoffer 1] . Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte degene was die dat zou hebben gedaan. Voor wat betreft het schoppen tegen het lichaam is niet vast te stellen waar het slachtoffer werd geraakt en met hoeveel kracht dit zou zijn gebeurd. Gelet op het voorgaande dient verdachte tevens te worden vrijgesproken van het gedachtestreepje: stekende bewegingen maken met een mes/scherp voorwerp richting [slachtoffer 1] , van de onder feit 1, alternatief, ten laste gelegde diefstal met geweld.
Ook van de onder 2 ten laste gelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dient verdachte te worden vrijgesproken. Er is geen bewijs dat verdachte degene zou zijn geweest die [slachtoffer 3] de verwonding zou hebben toegebracht of dat hij stekende bewegingen in haar richting heeft gemaakt.
Voor wat betreft de onder 3 ten laste gelegde bedreigingen is er ten aanzien van elk van de genoemde slachtoffers telkens maar één bewijsmiddel, zodat er geen wettig bewijs voorhanden is. Subsidiair is sprake van samenloop met het geweldsaspect van feit 1, het verwijt van diefstal met geweld.
Voor zowel het onder 1 als 2 en 3 ten laste gelegde is geen bewijs voor medeplegen.
Met betrekking tot het onder 4 en 5 ten laste gelegde
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Er is niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De beelden waarop verdachte is herkend door verbalisant [Verbalisant 1] zijn te onduidelijk voor herkenning. Bovendien is deze verbalisant zelf niet zeker van zijn herkenning. De rest van het onderzoeksmateriaal is indirect bewijsmateriaal.
Met betrekking tot het onder 6 ten laste gelegde
Ook van het onder 6 ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken. De veronderstelde herkenning van verdachte door de politie kan niet gevolgd worden. Er zijn onvoldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende gezichtskenmerken op de beelden te zien om tot een heldere herkenning te kunnen komen.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid herkenningen
Van de geweldsincidenten op 16 oktober 2016 (feit 4 en feit 5), 29 januari 2017 (feit 6) en 8 december 2017 (feit 1, feit 2 en feit 3) bevinden zich bewegende camerabeelden en afbeeldingen daarvan (stills) in het dossier op grond waarvan herkenning van verdachte door verbalisanten heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt temeer als deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van een verdachte kan worden afgeleid.
Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Daartoe dient eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de persoon op de beelden kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken
Vrijspraak feit 4 en feit 5
Van het onder 4 en 5 ten laste gelegde geweldsincident zijn camerabeelden gemaakt op de De Ruijterkade te Amsterdam. Voorts zijn er, voorafgaand aan het incident, camerabeelden gemaakt waarop te zien is dat de mogelijke daders op twee scooters de pont die vaart tussen Amsterdam CS en Amsterdam Noord op en af rijden.
Uit het dossier volgt dat bij dit geweldsincident drie mogelijke daders betrokken zijn. Van deze drie zijn er twee geïdentificeerd als [bestuurder 1] (bestuurder van scooter 1) en [bestuurder 2] (bestuurder van scooter 2). De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de derde persoon (bijrijder van scooter 1) is, die op de beelden te zien is.
De rechtbank stelt vast dat de beelden van het oprijden van de pont op zich van voldoende kwaliteit zijn, en dat daarop duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken van de bijrijder op scooter 1 zichtbaar zijn. Verbalisant [Verbalisant 1] heeft in zijn proces-verbaal beschreven welke beelden hij heeft bekeken (p.ZD 1-2 138 e.v.).
Toch is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat deze herkenning niet voldoende is om als vaststaand aan te nemen dat verdachte de bijrijder is. De herkenning vindt plaats door slechts één verbalisant. Deze verbalisant had verdachte slechts één keer eerder, twee weken voor de herkenning, tijdens een kort verhoor (in de zaak die als feit 6 is tenlastegelegd) gesproken. Bovendien herkent de verbalisant verdachte niet spontaan. Hij heeft eerst over de zaak gesproken met een collega en op verzoek van die collega beelden bekeken en niemand herkend. Vervolgens heeft hij enige tijd later op televisie in het programma Opsporing verzocht beelden gezien en toen is hij tot de conclusie gekomen dat de bijrijder op de scooter sterke gelijkenis vertoont met verdachte. Hij vermeldt daarbij dat hij niet tot een honderd procent herkenning komt. Gezien de hiervoor geschetste behoedzaamheid, vindt de rechtbank deze ene herkenning onvoldoende om het bewijs op te baseren.
Behoudens deze herkenning is er in het dossier geen ander bewijs voorhanden waaruit betrokkenheid van verdachte, die ontkent bij het incident aanwezig te zijn geweest, kan worden afgeleid. Dat verdachte een van de medeverdachten kent en dat zijn moeder in Amsterdam-Noord woont is daartoe in ieder geval onvoldoende. De overige door de officier van justitie genoemde aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte kunnen dan ook niet leiden tot een ander oordeel omdat zij als zodanig geen steunbewijs zijn. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.
Herkenning feit 6
Ook van het onder 6 ten laste gelegde geweldsincident zijn camerabeelden gemaakt. Het betreft hier een vechtpartij in de Warmoesstraat te Amsterdam, waarbij in ieder geval vijf personen betrokken zijn. Aan de ene kant NN1, NN2 en NN3. Aan de ander kant NN4 en NN5.
Van de eerste drie zijn er twee geïdentificeerd, te weten de op heterdaad aangehouden NN1 als [NN1] en NN3 als [bestuurder 1] . De vraag is in dit geval of verdachte de als NN2 aangeduide persoon is.
De rechtbank stelt vast dat de beelden van voldoende kwaliteit zijn, en dat daarop duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken van NN2 zichtbaar zijn. Met de raadsman is de rechtbank evenwel van oordeel dat er een aantal kanttekeningen bij de herkenning te plaatsen zijn. Zo is er een herkenning van NN2 als zijnde verdachte door twee verbalisanten ( [Verbalisant 1] en [Verbalisant 2] ), maar zijn deze herkenningen niet onafhankelijk van elkaar gedaan. De verbalisanten gaan samen op zoek naar mogelijke verdachten in de politiesystemen, en komen ook tot een gezamenlijke herkenning van verdachte op politiefoto’s. [Verbalisant 2] kende verdachte niet persoonlijk. Bovendien kwamen zij alleen bij verdachte terecht omdat zij in de politiesystemen op zoek zijn gegaan naar connecties van de aangehouden verdachte [NN1] . Opmerking verdient ook dat de (andere) verbalisant die verdachte twee dagen eerder had aangehouden in het kader van een andere verdenking, verdachte toen niet heeft herkend. Dit alles maakt dat met deze herkenningen extra behoedzaam dient te worden omgegaan.
Ook op de dag van de terechtzitting zijn de (bewegende) camerabeelden van het geweldsincident in de zittingszaal getoond. Zoals gezegd waren deze beelden van voldoende kwaliteit. Op die beelden is NN2 bijna voortdurend in beeld in verschillende poses. De rechtbank heeft verdachte daarnaast gedurende de gehele dag in levenden lijve kunnen waarnemen. Ondanks het feit dat de herkenningen door de verbalisanten om de hiervoor genoemde redenen niet de hoogste bewijskracht hebben, komt de rechtbank, gelet op de door haar geconstateerde grote gelijkenis tussen verdachte en NN2, tot het oordeel dat de persoon die op de beelden te zien is, wel degelijk verdachte is. Aan dat oordeel draagt ook bij dat de medeverdachte [NN1] (NN1) een vriend van verdachte is, zoals verdachte zelf ook ter terechtzitting heeft verklaard.
Vrijspraak feit 6 primair
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er voor het onder 6 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling, onvoldoende bewijs voorhanden is, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3
De rechtbank gaat op grond van het dossier, met name verschillende aangiftes en de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 december 2017 was verdachte samen met een vriend uit geweest in de bar Amsterdamned. Daar waren ook aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , die gezamenlijk de miljonairsfair hadden bezocht. In de bar is tussen verdachte en [slachtoffer 1] een woordenwisseling ontstaan. Na het uitwisselen van enige onvriendelijkheden hebben beide gezelschappen tegen sluitingstijd de bar verlaten. Op straat, ter hoogte van de Spiegelgracht, zag verdachte [slachtoffer 1] weer en heeft daar, ook naar eigen zeggen, opnieuw de confrontatie met hem gezocht. Daarbij heeft verdachte onder andere tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij zijn spullen zou afpakken. De verdachten hadden het daarbij met name voorzien op het dure horloge van [slachtoffer 1] , zo blijkt onder andere ook uit de verklaringen van [slachtoffer 9] en [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 1] is vervolgens met [slachtoffer 2] in een taxi gestapt en weggereden. Even verderop zijn zij echter weer uitgestapt en teruggelopen omdat zij hun vrouwen, [slachtoffer 9] en [slachtoffer 3] , niet alleen wilden laten met de verdachten. Verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens vrijwel meteen op de grond gegooid en heeft hem geschopt en geslagen. Verdachte heeft daarbij ook een mes uit zijn zak gehaald en opengeklapt. Ook bij de medeverdachte wordt door getuigen een mes waargenomen. Getuigen zien dat beide verdachten steekbewegingen maken in de richting van [slachtoffer 1] , die daarbij ook gewond is geraakt. De verdachten hebben aan de pols van [slachtoffer 1] getrokken en gekeken of hij zijn horloge nog om had. Dit bleek niet zo te zijn.
Bij een poging om [slachtoffer 1] te beschermen is [slachtoffer 9] op [slachtoffer 1] gaan liggen. Toen [slachtoffer 3] zag dat [slachtoffer 9] een kennelijk voor [slachtoffer 1] bedoelde schop kreeg, heeft zij een van de verdachten een duw gegeven.
Als vervolgens ook enkele omstanders zich ermee beginnen te bemoeien, houden de verdachten deze op afstand door met een mes zwaaiende bewegingen te maken. Daarbij heeft [slachtoffer 3] een snijwond aan haar arm opgelopen
Verdachte heeft zijn mes later tijdens zijn vlucht weggegooid, waarna het is teruggevonden in de tuin van het Rijksmuseum.
Medeplegen (feit 1, feit 2, feit 3)
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat er sprake is van medeplegen. Aangevers en alle getuigen spreken van twee daders. Van beide verdachten wordt gezien dat zij diverse geweldshandelingen plegen (steekbewegingen, schoppen, slaan). Meerdere getuigen horen de verdachten met elkaar spreken over het afpakken van het horloge van [slachtoffer 1] . Ook verklaren getuigen dat beide verdachten de omstanders op afstand hielden met hun mes. Als de politie arriveert rennen beide verdachten samen weg.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de onbekend gebleven medeverdachte, dat er sprake is van medeplegen, van zowel feit 1, als feit 2 en feit 3.
Poging zware mishandeling (feit 1)
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachten voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] hadden. Weliswaar wordt door meerdere getuigen gezien dat de verdachten steekbewegingen met hun messen maken in de richting van het slachtoffer, maar dat dit zou zijn gebeurd in de richting van vitale lichaamsdelen kan niet worden vastgesteld. [slachtoffer 1] is de enige die hierover verklaart en zijn verklaring wordt op dit punt niet in voldoende mate door verklaringen van getuigen ondersteund. Ook het feit dat [slachtoffer 1] een snijverwonding aan zijn pink heeft opgelopen kan hieraan niet bijdragen omdat deze verwonding heel goed kan zijn ontstaan toen hij de verdachten probeerde af te weren, hetgeen door meerdere getuigen is waargenomen. Van de beschadiging aan het shirt van [slachtoffer 1] is niet onomstotelijk vastgesteld dat deze door een steekbeweging is veroorzaakt.
Wel is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat er sprake is van opzet op een poging tot zware mishandeling, zij het in voorwaardelijke zin.
In een hectische en onoverzichtelijke situatie hebben de verdachten tijdens een vechtpartij waarbij uiteindelijk acht personen waren betrokken, met een mes steekbewegingen richting het slachtoffer [slachtoffer 1] gemaakt. Ook hebben zij [slachtoffer 1] geschopt terwijl hij op de grond lag en zich moeilijk kon verdedigen. Dat dit zo was blijkt ook wel uit het feit dat [slachtoffer 9] zich zelfs genoodzaakt voelde om ter verdediging bovenop [slachtoffer 1] te gaan liggen. In een dergelijke situatie bestaat er grote kans dat het slachtoffer ernstig verwond zou raken. Desondanks heeft verdachte geweldshandelingen uitgevoerd en voortgezet en zich niet gedistantieerd van de geweldshandelingen van de medeverdachte. Verdachte heeft hierdoor bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Vrijspraak feit 2 primair
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen. De rechtbank is van oordeel dat de opzet van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm niet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Mishandeling (feit 2 subsidiair)
Voor wat betreft de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 3] geldt gelijk hiervoor reeds bij feit 1 is overwogen, dat verdachte door in een hectische en onoverzichtelijke situatie tijdens een vechtpartij waarbij uiteindelijk acht personen waren betrokken, met een mes te gaan lopen zwaaien om omstanders op afstand te houden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer letsel zou kunnen oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 2 primair, 4 primair, 4 subsidiair, 4 meer subsidiair, 5 primair en 5 subsidiair en 6 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Tevens zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 alternatief ten laste gelegde gerichte steken in de richting van de borst/romp van [slachtoffer 1] .
De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevangenneming te bevelen voor de feiten 4, 5 en 6 zoals door de officier van justitie gevorderd. Voor de feiten 4 en 5 vloeit die beslissing reeds voort uit de vrijspraak voor deze feiten. Voor feit 6 komt de rechtbank wel tot een bewezen verklaring, zodat sprake is van ernstige bezwaren. Verdachte bevindt zich echter reeds in voorlopige hechtenis voor de feiten 1, 2 en 3, die de rechtbank ook bewezen acht en waarvoor de rechtbank tot een strafoplegging komt. Gelet hierop ziet de rechtbank in het bepaalde in artikel 67a lid 2 en 3 Sv aanleiding om niet daarnaast ook nog gevangenneming voor feit 6 te bevelen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
op 8 december 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader
- met een mes stekende bewegingen in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1]
hebben gemaakt en
- voornoemde op de grond liggende [slachtoffer 1] tegen het lichaam hebben geschopt;
en
op 8 december 2017 te Amsterdam, op de openbare weg, Lijnbaansgracht/Spiegelgracht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 1] , en die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn mededader, opzettelijk dreigend naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] hebben gezegd: "ik pak je klok" en "jullie moeten bang voor mij
zijn" en "ik ben gevaarlijk", en
- voornoemde [slachtoffer 1] tegen de grond hebben gewerkt en vervolgens
- voornoemde [slachtoffer 1] tegen het lichaam hebben geschopt en geslagen en
- met een mes stekende bewegingen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] hebben gemaakt
waarbij voornoemde [slachtoffer 1] een snee in zijn vinger heeft opgelopen en
- met een mes stekende bewegingen in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] hebben
gemaakt en
- met een mes stekende bewegingen in de richting van voornoemde [slachtoffer 3] hebben
gemaakt, waarbij voornoemde [slachtoffer 3] een snee in haar arm heeft opgelopen, en
- een mes op korte afstand van voornoemde [slachtoffer 4] hebben gehouden en
- een mes op voornoemde [slachtoffer 5] hebben gericht;
2. subsidiair:
op 8 december 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
mishandelend [slachtoffer 3] met een mes, in haar arm hebben gesneden;
3.
op 8 december 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een mes stekende bewegingen in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te maken, en met een mes in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] te wijzen;
6. subsidiair:
op 29 januari 2017 te Amsterdam, met anderen, aan de openbare weg, de Warmoesstraat (ter
hoogte van de Wijde Kerksteeg), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen die in het proces-verbaal PL1300-2017021353 nader worden
aangeduid met NN4 en NN5, welk geweld onder meer bestond uit:
- tegen het lichaam van voornoemde NN5 slaan en stompen waardoor voornoemde NN5 ten
val is gekomen en vervolgens met geschoeide voeten tegen het hoofd van voornoemde NN5
schoppen en
- tegen het hoofd van voornoemde NN4 schoppen en trappen en stompen waarbij
voornoemde NN4 ten tijde van die trappen of schoppen op de grond lag en
- met een mes stekende en zwaaiende bewegingen maken in de richting van
voornoemde NN4.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5 primair en 6 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Ook heeft de officier van justitie de gevangenneming voor de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten gevorderd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende geweldsmisdrijven.
Op 8 december 2017 hebben verdachte en zijn mededader naar aanleiding van kennelijke irritatie over een woordenwisseling in een café de confrontatie met het slachtoffer buiten weer opgezocht. Het slachtoffer werd daarbij op de grond gegooid en geschopt en geslagen terwijl hij op de grond lag. Ook hebben de beide daders een mes getrokken en daarmee stekende bewegingen gemaakt waardoor het slachtoffer gewond is geraakt aan zijn hand.
Bovendien hebben de daders met gebruikmaking van dit geweld geprobeerd het slachtoffer zijn dure horloge af te pakken.
Zelfs als de vrouw van het slachtoffer ter bescherming op haar man gaat liggen en een vriendin van het slachtoffer probeert een van de daders weg te duwen, stoppen zij niet met hun gewelddadige handelingen, waardoor ook de vriendin (licht) gewond raakt door een mes.
Als omstanders proberen de partijen uit elkaar te halen houden de daders dezen op afstand door hen met een mes te bedreigen.
Verdachte heeft zich op geen enkele wijze om de slachtoffers bekommerd. Er komt uiteindelijk pas een eind aan het geweld als de politie ter plaatse komt. Dat er niet meer of ernstiger verwondingen door verdachte en zijn mededader zijn veroorzaakt is dan ook louter toevallig te noemen. Naast fysieke klachten heeft met name het slachtoffer [slachtoffer 1] , nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen van het voorval ondervonden.
Ook op de omstanders heeft het uitgeoefende geweld veel indruk gemaakt en zij hebben zich erg bedreigd gevoeld, met name doordat er door de daders ook gebruik gemaakt werd van een mes.
Voorts heeft verdachte zich op 29 januari 2017 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging waarbij fors geweld werd uitgeoefend tegen twee onbekenden (NN4 en NN5). Ook als NN4 en NN5 tijdens de vechtpartij op de grond terecht komen stoppen verdachte en zijn mededaders niet met schoppen en slaan, onder ander tegen het hoofd van NN5. Uit de camerabeelden van deze vechtpartij blijkt bovendien dat verdachte de eerste is die na wat duwen en trekken over en weer, tot serieuze geweldsuitoefening over gaat door schijnbaar uit het niets ineens vol uit te halen met zijn vuist. Bovendien heeft verdachte ook in dit geval een mes getrokken en daarmee zwaaiende bewegingen naar NN4 gemaakt.
Feiten als de onderhavige veroorzaken onrust en versterken de in de samenleving aanwezige gevoelens van onveiligheid en onbehagen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van 19 februari 2019. Hieruit blijkt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder, zij het niet recent, voor vermogens- en geweldsdelicten (openlijke geweldpleging).
Verdachte heeft hiermee aangetoond dat hij iemand is die bij onenigheid of irritatie al snel op agressieve wijze de confrontatie zoekt en vervolgens niet schuwt om geweld uit te oefenen zelfs met gebruik van een wapen. Dat verdachte zich bij al deze confrontaties op de openbare weg bevond in een uitgaansgebied waar doorgaans veel publiek aanwezig is, maakte niet dat verdacht zijn gedrag aanpaste. Hij ging gewoon door.
De zorgwekkende toename van het aantal geweldsdelicten waarvan verdachte werd verdacht en de ernst daarvan was aanleiding om door middel van psychologische en psychiatrische rapportages een beeld van de persoon van verdachte te verkrijgen. Verdachte heeft hieraan echter geweigerd zijn medewerking te verlenen. Ook tijdens uitgebreide observatie in het Pieter Baan Centrum heeft verdachte consequent zijn medewerking aan de onderzoeken geweigerd.
De rechtbank beschikt hierdoor niet over informatie over hoe verdachte tot deze delicten is gekomen en of daar eventuele psychische problematiek aan ten grondslag ligt. Ook heeft zij geen zicht gekregen op de mate van gevaar voor recidive, en staan haar geen middelen ter beschikking, bijvoorbeeld in de vorm van een behandeling van agressieproblematiek, om dit potentiële gevaar te beperken.
Dit maakt dat bij het opleggen van een straf de bescherming van de maatschappij voorop dient te staan, en is slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden.
De rechtbank zal echter een aanzienlijk lagere straf opleggen dan gevorderd door de officier van justitie. Dit is vooral gelegen in het feit dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van een poging doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1) en het geweld tegen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] in alle ten laste gelegde varianten (feit 4 en feit 5), terwijl de eis van de officier van justitie mede gebaseerd is op een bewezenverklaring van een poging doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] en een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 7] .
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een knipmes (5496473), dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. De overige op de beslaglijst genoemde kledingstukken zullen aan verdachte worden teruggegeven.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De
benadeelde partij [slachtoffer 1]vordert € 2.457,35 aan materiële schadevergoeding en
€ 2.500,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft de vordering betwist voor wat betreft de materiële schade aan de colbert, de jeans en de uitbestede werkzaamheden, en voor wat betreft de immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, met uitzondering van de post uitbestede werkzaamheden. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De materiële schade voor wat betreft het shirt, de colbert, de jeans en de armband komt geheel voor vergoeding in aanmerking.
De gevraagde materiële schadevergoeding voor uitbestede werkzaamheden is onvoldoende onderbouwd. Omdat het toelaten van een nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zal de vordering met betrekking tot dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank acht het redelijk en billijk een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade toe te kennen. Met betrekking tot de overige gevorderde immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 736,40 aan materiële schade en € 1000,- aan immateriële schade, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De
benadeelde partij [slachtoffer 9]vordert € 2.175,- aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft de vordering betwist.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De
benadeelde partij [slachtoffer 6]vordert € 932,04 aan materiële schadevergoeding en € 12.000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De
benadeelde partij [slachtoffer 7]vordert € 715,58 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 141, 285, 300, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair, 4 primair, subsidiair en meer subsidiair, 5 primair en subsidiair en 6 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 6 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde:
Eendaadse samen loop van:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling,
en
poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Met betrekking tot het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
Medeplegen van mishandeling.
Met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Met betrekking tot het onder 6 subsidiair bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- een knipmes (5496473)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • een jas (5496246)
  • een handschoen (5496247)
  • een handschoen (5496248)
  • een jas (Nike) (5496249)
  • een rechter schoen (Nike) (5496250)
  • een linker schoen (Nike) (5496251)
  • een muts (5496252)
  • een broek (5496253)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1], toe tot een bedrag van € 736,40 (zevenhonderdzesendertig euro en veertig cent) aan materiële schade en tot een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro) aan immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 1.736,40 (zeventienhonderdzesendertig euro en veertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan één van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 9]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 6]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 7]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst af de gevorderde gevangenneming voor de feiten 4, 5 en 6.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en L. Voetelink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2019.