ECLI:NL:RBAMS:2019:225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
13/706675-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende kenbaarheid van gebiedsverbod

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de verdachte terecht voor het niet naleven van een gebiedsverbod. De centrale vraag was of het gebiedsverbod voldoende kenbaar was gemaakt, zodat de verdachte opzet kon worden verweten. De verdachte, geboren in 1963, had op 30 november 2017 in Amsterdam het bevel overtreden door zich in een gebied te bevinden waar hij zich niet mocht bevinden. Dit bevel was hem eerder opgelegd en hij had een aankondiging ontvangen dat dit bevel aan hem zou worden uitgevaardigd. De officier van justitie stelde dat de verdachte wetenschap had van de omvang van het verbod, maar de verdediging betoogde dat de verdachte niet op de hoogte was van de exacte grenzen van het verbod en dat er geen opzet was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de grenzen van het gebiedsverbod, omdat er geen duidelijke beschrijving of plattegrond was meegezonden met het bevel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gezien zijn eerdere ervaringen met gebiedsverboden, redelijkerwijs kon aannemen dat de Geelvinckssteeg niet binnen het verboden gebied viel. Daarom kon niet worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het verbod had overtreden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de grenzen van het gebiedsverbod.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/706675-17
Datum uitspraak: 8 januari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 december 2018 en (sluiting) 8 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. O.J.M. Bijl, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.C. Gelok, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 november 2017 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 3 maanden gebiedsverbod, overlastgebied 2.0,
krachtens een wettelijk voorschrift, te weten art. 172/172A jo. 177 Gemeentewet jo. art. 2.9(A) Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode van 30 september 2017 tot en met 29 december 2017 niet mocht bevinden in/op overlastgebied 2.0, door, zich op voornoemde datum om 00.49 uur in/op de Geelvinckssteeg, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De vraag die centraal staat is of verdachte wetenschap had van de omvang van het door hem overtreden gebiedsverbod. Het dossier bevat een bevel, te weten een verblijfsverbod voor de duur van drie maanden, een aankondiging aan verdachte dat dit bevel waarschijnlijk aan hem zou worden uitgevaardigd en een vrachtbrief waaruit volgt dat het bevel ook daadwerkelijk is bezorgd op het door verdachte opgegeven adres. Verdachte heeft het bevel ontvangen en heeft verklaard dat hij ervan uitging dat de Geelvinckssteeg niet in het verboden gebied lag. Hoewel de verwarring bij verdachte begrijpelijk is, had hij de plicht om het kaartje met de plattegrond, waarvan de rechtbank mag aannemen dat deze is meegezonden, goed te bestuderen. Hij mocht er niet zomaar van uitgaan dat het gebied dezelfde omvang had als in eerdere aan hem opgelegde bevelen. Hij heeft echter nagelaten de kaart nader te bestuderen. Door zich desondanks in het verboden gebied te begeven, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het verbod zou overtreden. Verdachte heeft dus voorwaardelijk opzet gehad op het overtreden van het aan hem opgelegde verwijderingsbevel.
3.2.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat de omvang van het verbodsgebied voor verdachte niet duidelijk was en hij ervan uitging dat de Geelvinckssteeg buiten dit gebied viel. Het opzet, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte wordt vrijgesproken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat aan verdachte op 26 april 2017 een verwijderingsbevel is opgelegd voor het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, waarbij een kaartje met een beschrijving van de grenzen van het overlastgebied en een plattegrond met daarin aangegeven de grenzen van het overlastgebied aan verdachte is uitgereikt. Uit het dossier volgt ook dat op 9 september 2017 aan verdachte is aangekondigd dat mogelijk een gebiedsverbod voor dealeroverlastgebied DOG 2.0 aan hem zou worden opgelegd. Niet blijkt dat verdachte toen (expliciet) is gewezen op de (ruimere) grenzen van dat overlastgebied. Aan verdachte is vervolgens een dealerverblijfsverbod voor dealeroverlastgebied DOG 2.0. opgelegd voor de duur van drie maanden, gedurende de periode van 30 september 2017 tot en met 29 december 2017. Daarnaast bevat het dossier een vrachtbrief waaruit blijkt dat het bevel op 25 september 2017 is gedeponeerd in de brievenbus van het door verdachte opgegeven adres. Op 30 september 2017 is verdachte aangehouden in voornoemd dealeroverlastgebied, te weten de Geelvinckssteeg.
Verdachte heeft tijdens het politieverhoor en ter terechtzitting consistent verklaard dat hij de brief met het bevel heeft ontvangen, maar dat hij het bijbehorende kaartje met een beschrijving van de grenzen van het overlastgebied en een plattegrond met daarin aangegeven de grenzen van het overlastgebied niet heeft ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat hij, gelet op de eerder aan hem opgelegde gebiedsverboden voor het centrum, ervan uitging dat de Geelvinckssteeg niet in het verboden gebied lag.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat een beschrijving van de grenzen van het dealeroverlastgebied DOG 2.0 en een plattegrond met daarin aangegeven de grenzen van het dealeroverlastgebied DOG 2.0. is meegezonden. In het bevel van de burgermeester zelf staat niet omschreven wat de omvang van het gebied is.
De rechtbank stelt vast dat het dealeroverlastgebied DOG 2.0 ruimer in omvang is dan het overlastgebied Centrum 1.0. Zoals hierboven omschreven staat wel vast dat verdachte een plattegrond uitgereikt heeft gekregen van laatstgenoemd (kleinere) overlastgebied. De rechtbank acht het daarom begrijpelijk dat verdachte, gelet op de eerder aan hem opgelegde verwijderingsbevelen, ervan uit ging dat het
'nieuwe
'verbod op hetzelfde gebied zag. De Geelvinckssteeg valt daar niet onder.
Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat verdachte, door zich in het verboden gebied te bevinden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het verbod zou overtreden.
Andere concrete aanknopingspunten op grond waarvan verdachtes wetenschap van de grenzen van het dealeroverlastgebied DOG 2.0 kan worden vastgesteld ontbreken. Dat betekent dat vrijspraak moet volgen.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Bouwman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 januari 2019.