ECLI:NL:RBAMS:2019:2241

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
13/741272-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen omzetting gedragsbeïnvloedende maatregel in jeugddetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2019 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van een gedragsbeïnvloedende maatregel in jeugddetentie. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van één jaar, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien hij niet naar behoren zou meewerken. Op 4 februari 2019 heeft het Openbaar Ministerie de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie bevolen, wat op 11 februari 2019 aan de veroordeelde is betekend. De veroordeelde heeft hiertegen bezwaar aangetekend, stellende dat de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie geen toegevoegde waarde heeft, gezien zijn recente veroordeling tot de ISD-maatregel.

Tijdens de zitting op 14 maart 2019 heeft de rechtbank de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde gehoord. De raadsman voerde aan dat het uitzitten van de vervangende jeugddetentie geen zin heeft, omdat de veroordeelde binnenkort de ISD-maatregel zal ondergaan. De officier van justitie daarentegen stelde dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de uitvoering van de maatregel en dat hij de vervangende jeugddetentie moest uitzitten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend en dat de veroordeelde niet was verschenen. Na beoordeling van de stukken en de behandeling ter zitting, concludeerde de rechtbank dat de veroordeelde niet naar behoren had meegewerkt aan de maatregel. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, maar bepaalde dat de vervangende jeugddetentie op nul dagen werd gesteld, rekening houdend met de lange tijd die de veroordeelde in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat het niet opportuun was om de vervangende jeugddetentie te laten voortduren, gezien de aanstaande ISD-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/741272-15
BESLISSING
op het d.d. 7 februari 2019 op de griffie van deze rechtbank ingediende bezwaarschrift ex artikel 77p van het Wetboek van Strafrecht van:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in de [naam Penitentiaire inrichting] .

Inleiding

Bij vonnis van 10 juni 2016, onherroepelijk geworden op 15 november 2016, is [veroordeelde] , hierna te noemen veroordeelde, door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld tot de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: de maatregel) voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft bevolen dat voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van vijf maanden. Bij beschikking van deze rechtbank van 26 oktober 2017 is de maatregel met twaalf maanden verlengd.
Het Openbaar Ministerie heeft op 4 februari 2019 de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie bevolen en hiervan aan de veroordeelde kennis gegeven. De kennisgeving van dit bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie is op 11 februari 2019 aan veroordeelde betekend.

De inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift richt zich tegen het door het Openbaar Ministerie gegeven bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie en strekt tot ongedaanmaking daarvan.

De procesgang

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • voormeld vonnis;
  • een verslag van Inforsa Reclassering (hierna: Inforsa) d.d. 13 december 2018, waarin een beschrijving wordt gegeven van het verloop van de maatregel;
  • een verslag van Inforsa d.d. 10 januari 2019, waarin het Openbaar Ministerie wordt geadviseerd de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie te bevelen ;
  • voormelde kennisgeving van het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie;
  • voormeld bezwaarschrift van veroordeelde.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de veroordeelde, hoewel op juiste wijze opgeroepen, niet is verschenen.
De rechtbank heeft op 14 maart 2019 in besloten zitting gehoord de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam, alsmede dhr. J. Haringa namens Inforsa Reclassering.
De raadsman van veroordeelde heeft ter terechtzitting aangevoerd dat tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie geen toegevoegde waarde heeft. Verdachte is onlangs in hoger beroep veroordeeld tot de ISD-maatregel en die veroordeling zal binnenkort onherroepelijk worden. Het uitzitten van de vervangende jeugddetentie van de maatregel heeft daarom op dit moment geen zin. Het herleven van de maatregel nadat de ISD-maatregel is afgelopen, is eveneens onwenselijk.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Vaststaat dat veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt met de uitvoering van de maatregel. Dat heeft veroordeelde aan zichzelf te wijten. Er is vervangende jeugddetentie op de maatregel gesteld en die jeugddetentie moet veroordeelde daarom uitzitten. Daarna kan veroordeelde dan beginnen met de ISD-maatregel.

De beoordeling

De rechtbank constateert dat het bezwaarschrift tijdig door veroordeelde ter griffie van deze rechtbank is ingediend.
Op grond van de hierboven genoemde stukken en de behandeling ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel heeft meegewerkt.
Het bezwaarschrift dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Gezien artikel 77ee van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 77p lid 3 van het Wetboek van Strafrecht, dat ingevolge artikel 77wc lid 4 van het Wetboek van Strafrecht ook bij de maatregel van toepassing is, bepaalt – voor zover hier van belang – dat de rechter de beslissing van het Openbaar Ministerie tot toepassing van vervangende jeugddetentie kan wijzigen. De vervangende jeugddetentie die op de maatregel is gesteld, moet ingevolge artikel 77wc lid 3 van het Wetboek van Strafrecht naar evenredigheid worden verminderd voor het gedeelte van de maatregel dat ten uitvoer is gelegd. Op dit moment is niet duidelijk tot welke vermindering van de vervangende jeugddetentie dat zou moeten leiden; in ieder geval niet tot tenuitvoerlegging van de volledige vijf maanden. Op grond van voornoemde wetsartikelen stelt de rechtbank als beslissing in de plaats van de beslissing van het Openbaar Ministerie dat de ten uitvoer te leggen vervangende jeugddetentie, nul dagen zal bedragen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat de veroordeelde lange tijd in voorarrest heeft gezeten, en nog steeds zit, voordat zijn ISD maatregel een aanvang zal kunnen nemen. Het dient naar het oordeel van de rechtbank geen doel om nog langer te moeten wachten met de aanvang van de ISD maatregel door eerst een vervangende jeugddetentie te moeten uitzitten. Daarnaast ziet de rechtbank geen nut in het laten herleven van de gedragsbeïnvloedende maatregel na ommekomst van de ISD maatregel. De ISD maatregel is immers op herintreding in de maatschappij gericht zodat aan diverse doelen binnen die maatregel zal kunnen worden gewerkt. Alles overwegend vindt de rechtbank het uitzitten van vervangende jeugddetentie wegens het onvoldoende meewerken aan de maatregel in dit geval niet opportuun. Daarom wordt als volgt beslist.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond, zodat het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie kan worden uitgevoerd.
De rechtbank bepaalt de vervangende jeugddetentie op nihil.
Deze beslissing is genomen door:
mr. J.P.C. van Dam van Isselt, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2019.