ECLI:NL:RBAMS:2019:2207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
13/752092-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; toetsing van de weigeringsgronden en de identiteit van de opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Letland op 23 april 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Letland, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 12 februari en 7 maart 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW besproken, waarbij de raadsvrouw aanvoerde dat de zitting die leidde tot de beslissing van 6 oktober 2017 niet voldeed aan de vereisten van een eerlijk proces. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de beslissing van 6 oktober 2017 geen proces was dat tot een beslissing heeft geleid als bedoeld in artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon bij de eerdere zitting aanwezig was en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was.

De rechtbank oordeelde verder dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen andere weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Letland toegestaan, zodat hij zijn vrijheidsstraf kan ondergaan in de uitvaardigende lidstaat. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752092-18
RK nummer: 18/8717
Datum uitspraak: 21 maart 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 december 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 april 2018 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 februari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Letse taal.
Het onderzoek is ter zitting geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
De rechtbank hervat met toestemming van partijen het onderzoek op de openbare zitting van
7 maart 2019 in de stand waarin het onderzoek op 12 februari 2019 was geschorst. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat te Alkmaar en door en tolk in de Letse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • a judgment issued on 20 May 2014 by the Jekabpils District Court, based on which [opgeëiste persoon] was (…) convicted with deprivation of liberty for 3 (three) years, with police supervision for 2 (two) yearsen
  • a decision made on 6 October 2017 by the Jekabpils District Court, to substitute the non-served part of additional punishment – police supervision – determined by the judgment issued on 20 May 2014 by the Jekabpils District Court, with the punishment of deprivation of liberty for 7 (seven) months and 8 (eight) days.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de zitting die geleid heeft tot de beslissing van 6 oktober 2017 kan worden gekwalificeerd als een proces dat tot beslissing heeft geleid als bedoeld in artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De opgeëiste persoon had dus zelf gebruik moeten kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. Hij is niet bij deze zitting aanwezig geweest en hij is ook niet vertegenwoordigd door een gemachtigd raadsman, evenmin is er een verzetgarantie geboden. De overlevering moet dus worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw, wanneer er onduidelijkheid is over de status van zitting die geleid heeft tot de beslissing van 6 oktober 2017, hierover een prejudiciële vraag te stellen.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de beslissing van 6 oktober 2017 geen sprake is een proces dat tot een beslissing heeft geleid als bedoeld in artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en dat niet hoeft te worden getoetst aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt ten eerste vast dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 20 mei 2014 heeft geleid. De
weigeringsgrond van artikel 12 OLW is hierop dus niet van toepassing.
Met betrekking tot de beslissing van 6 oktober 2017 wijst de rechtbank op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 22 december 2017 in de zaak Ardic (ECLI:EU:C:2017:1026). Daaruit blijkt dat een beslissing tot tenuitvoerlegging niet valt onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover een dergelijke beslissing geen wijziging brengt in de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf. Uit de antwoorden van de Letse uitvaardigende autoriteit van 6 maart 2019 volgt dat bij de omzetting van de
police supervisionin een vrijheidsstraf de aard en maat van de aanvankelijk opgelegde straf niet zijn gewijzigd en dat de rechter daarbij ook geen discretionaire bevoegdheid had.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de zitting van 6 oktober 2017 niet een proces betrof dat heeft geleid tot een beslissing als bedoeld in artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Er hoeft dus ten aanzien van de beslissing van 6 oktober 2017 niet te worden getoetst aan artikel 12 OLW. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om hierover prejudiciële vragen te stellen.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
Moord en doodslag, zware mishandeling

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2019.
De jongste rechter is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.