ECLI:NL:RBAMS:2019:2183

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
C/13/646957 / HA ZA 18-425
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geldlenings- en hypotheekovereenkomst met betrekking tot oplichting en regresvordering

In deze zaak vorderde eiseres, wonende te [woonplaats], dat de rechtbank verklaart dat er geen rechtsgeldige geldlenings- en hypotheekovereenkomst tot stand is gekomen tussen haar en ABN AMRO. Eiseres stelde dat zij slachtoffer was van oplichting door een voormalige vriend, die haar naam en persoonsgegevens had gebruikt om de overeenkomst aan te gaan. De rechtbank behandelde de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk. Eiseres voerde aan dat de handtekeningen op de overeenkomst niet van haar afkomstig waren, ondersteund door een rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau. ABN AMRO en Stichting WEW voerden verweer en stelden dat de overeenkomst rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat de hypotheekakte dwingend bewijs opleverde van de geldleningsovereenkomst en dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen. De primaire vorderingen van eiseres werden afgewezen. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de regresvordering van Stichting WEW niet was verjaard, omdat de verjaringstermijn tijdig was gestuit. Eiseres werd veroordeeld tot betaling van de restschuld aan Stichting WEW en in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 27 maart 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/646957 / HA ZA 18-425
Vonnis van 27 maart 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.E. Boonstra te 's-Gravenhage,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J.W. Achterberg te Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING WAARBORGFONDS EIGEN WONINGEN,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.I.M. van Mierlo te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] , ABN AMRO en Stichting WEW worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 april 2018, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties van ABN AMRO,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties van Stichting WEW,
  • het tussenvonnis van 31 oktober 2018, waarbij de zaak is verwezen voor conclusie van antwoord in reconventie en tevens een comparitie van partijen is gelast,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] ,
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 februari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Ten behoeve van de financiering van een woning aan de [adres 1] (hierna: de woning) is een hypothecaire geldlening afgesloten bij AMEV Woning Hypotheken N.V., thans ABN AMRO. Op 16 december 2003 is de hypotheekakte voor een notaris gepasseerd. De geldlening bedroeg in totaal € 87.170,00 en is afgesloten met Nationale Hypotheek Garantie (NHG), uit hoofde waarvan Stichting WEW zich jegens ABN AMRO borg heeft gesteld voor een eventuele restschuld.
2.2.
In de zojuist genoemde hypotheekakte van 16 december 2003 staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
Heden, zestien december tweeduizend drie, verschenen voor mij, mr. Martine Elisabeth Adriana Appel, notaris te Rotterdam:
mevrouw[eiseres](…) hierna te noemen: de schuldenaar of de hypotheekgever, comparante ter ene zijde,
mevrouw [naam 1] (…) ten deze handelend als mondeling gevolmachtigde van de naamloze vennootschapAMEV Woning Hypotheken N.V.(…) hierna te noemen: de schuldeiseres, comparante ter andere zijde.
(…)
De schuldenaar verklaart heden ter leen van de schuldeiserrs te hebben ontvangen en aan haar (…) schuldig te zijn een bedrag vanzeven en tachtigduizend eenhonderd zeventig euro (€.87.170,00), hierna te noemen: de hoofdsom of de geldlening.
(…)
Ter uitvoering van voormelde overeenkomst met betrekking tot het verschaffen van hypothecaire en andere zekerheid verklaart de schuldenaar/hypotheekgever tot zekerheid voor de betaling van:
a.
de geldlening;
(…)
aan de schuldeiseres eeneerstehypotheek te verlenen tot een bedrag vanzeven en tachtigduizend eenhonderd zeventig euro (€.87.170,00)(…) op:
het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning op de begane grond met tuin en verder toebehoren, plaatselijk bekend[adres 1](…)
(…)
De comparanten zijn mij, notaris, bekend.
(…)
De inhoud van de akte is aan comparanten opgegeven en toegelicht. De comparanten hebben verklaard op volledige voorlezing van de akte geen prijs te stellen, tijdig voor het verlijden van de inhoud te hebben kennis genomen en met de inhoud in te stemmen.
Vervolgens is deze akte onmiddellijk na beperkte voorlezing eerst door de comparanten en vervolgens door mij, notaris, ondertekend om twaalf uur vijftien uur.
(…)
2.3.
Bij brief van 20 december 2004 heeft de toenmalige advocaat van [eiseres] aan ABN AMRO, onder meer, het volgende geschreven:
“(…) Cliënt deelt mij terzake mede dat zij in oktober 2003 is benaderd door een vage kennis, die zij niet anders kent dan [naam 2] . Deze heeft haar medegedeeld dat de appartementen een goede belegging zouden zijn en dat zij een baan zou krijgen om de hypotheekrente te kunnen opbrengen. Zij heeft toen zonder daarvan kopie te krijgen een groot aantal stukken getekend en genoemde [naam 2] heeft haar vervolgens beide keren begeleid naar de optredend notaris, waarbij hij haar op het hart heeft gedrukt dat zij tegen de notaris moest zeggen dat zij het appartement in kwestie zelf zou gaan gebruiken. De baan in kwestie heeft zij nooit gekregen en zij is altijd bij haar moeder op opgemeld adres blijven wonen. (…)”
2.4.
Wegens aanhoudende betalingsachterstanden in de maandelijkse lasten van de hypothecaire geldlening is de woning in december 2005 executoriaal verkocht. Na de verkoop bedroeg de restschuld € 68.452,57. Op 23 mei 2006 heeft ABN AMRO Stichting WEW verzocht tot betaling van de restschuld. Stichting WEW heeft in het kader van de borg in totaal een bedrag van € 64.755,28 aan ABN AMRO betaald.
2.5.
Bij brief van 17 januari 2007 heeft Stichting WEW aan [eiseres] bericht dat zij in de rechten is getreden van ABN AMRO, waardoor [eiseres] een schuld heeft bij Stichting WEW. Stichting WEW heeft [eiseres] de mogelijkheid geboden de restschuld af te kopen voor een bedrag van € 32.377,64 (50% van de restschuld) of voor de volledige restschuld een betalingsregeling te treffen. Op deze brief heeft [eiseres] niet gereageerd.
2.6.
Op 27 november 2008 en 14 november 2013 heeft Stichting WEW de grosse van de hypotheekakte aan [eiseres] laten betekenen met een bevel tot betaling van de restschuld, vermeerderd met rente en explootkosten.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. voor recht verklaart dat tussen [eiseres] en ABN AMRO nimmer een rechtsgeldige geldlenings- en een hypotheekovereenkomst tot stand zijn gekomen, zodat ABN AMRO van [eiseres] niets te vorderen heeft, hoegenaamd ook;
II. voor recht verklaart dat, indien tussen [eiseres] en ABN AMRO geen geldlenings- en hypotheekovereenkomst zijn gesloten, Stichting WEW uit hoofde van haar positie als borg, eveneens van [eiseres] niets heeft te vorderen,
subsidiair:voor recht verklaart dat de door ABN AMRO en Stichting WEW gepretendeerde vordering op grond van de geldlenings- en hypotheekovereenkomst is verjaard,
zowel primair als subsidiair:ABN AMRO en Stichting WEW veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering – kort gezegd – het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres] is slachtoffer van oplichting door een voormalige vriend, [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] heeft haar naam en persoonsgegevens gebruikt voor het aangaan van de overeenkomst van geldlening met ABN AMRO, door onder meer het overleggen van een valse werkgeversverklaring en het vervalsen van haar handtekening. Uit een onderzoeksrapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 15 maart 2018 blijkt dat de geplaatste handtekeningen op de geldleningsovereenkomst, op grond waarvan op 20 oktober 2003 de hypotheek is gevestigd, niet van haar afkomstig zijn. Nu Stichting WEW heeft nagelaten om ten tijde van de borgstelling de juistheid van de hypotheekverstrekking te onderzoeken, heeft zij – Stichting WEW – willens en wetens het risico geaccepteerd dat geen rechtsgeldige hypotheekovereenkomst tot stand is gekomen.
[eiseres] heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering van Stichting WEW tot betaling van de restschuld is verjaard, omdat het betekeningsexploot van 27 november 2008 niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. In dit exploot is namelijk niet vermeld welke grosse van de hypotheekakte door de deurwaarder aan [eiseres] is betekend. Het exploot van 14 november 2014 (de rechtbank begrijpt: 14 november 2013) voldoet wel aan de formele eisen, maar is ruim na het verstrijken van de verjaringstermijn betekend, zodat ook dit exploot volgens [eiseres] niet als een rechtsgeldige stuitingshandeling kan worden aangemerkt.
3.3.
ABN AMRO en Stichting WEW voeren separaat verweer. ABN AMRO heeft zich op het standpunt gesteld dat de hypothecaire geldlening wel rechtsgeldig tot stand is gekomen, althans dat ABN AMRO er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de consequenties van de inhoud van de akte van geldlening door [eiseres] zijn begrepen en aanvaard en ABN AMRO er derhalve vanuit heeft mogen gaan dat de hypotheekakte haar – [eiseres] – bedoelingen juist en volledig weergeeft. ABN AMRO kon gelet op het voorgaande overgaan tot het verstrekken van de hypothecaire lening. ABN AMRO wijst nog op de brief van 20 december 2004 van de voormalige advocaat van [eiseres] waarin staat dat [eiseres] door [naam 2] is begeleid naar de notaris. Stichting WEW voert ditzelfde verweer.
De verjaringstermijn die ziet op de regresvordering van Stichting WEW uit hoofde van de borgstelling is volgens Stichting WEW met het exploot van 27 november 2008 tijdig gestuit. In het exploot is immers expliciet een bevel tot betaling opgenomen, waardoor sprake is van een stuiting door een schriftelijke aanmaning. Vervolgens is de verjaringstermijn opnieuw tijdig gestuit door het exploot van 14 november 2013.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.5.
Stichting WEW vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] veroordeelt tot betaling aan Stichting WEW van de restschuld (op 26 juli 2018 € 72.268,98), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2018, met veroordeling van [eiseres] in de (na)kosten en de wettelijke rente daarover.
3.6.
Stichting WEW heeft aan haar vordering – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat zij zich jegens ABN AMRO borg heeft gesteld en derhalve naast een gesubrogeerd recht een regresrecht op [eiseres] heeft ter hoogte van de restschuld.
3.7.
[eiseres] voert verweer, onder verwijzing naar haar stellingen in conventie.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vordering in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze in het navolgende zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen.
De geldleningsovereenkomst en de hypotheekakte
4.2.
Voor de vraag wie overeenkomstig artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de stelplicht en bewijslast heeft, is doorslaggevend welke partij aan bepaalde rechtsfeiten materieelrechtelijke rechtsgevolgen verbonden wil zien. De strekking van de toepasselijke rechtsregel is daarbij doorslaggevend. De bewijslast blijft, ook in geval van een vordering tot een al dan niet negatieve verklaring voor recht, volgens de hoofdregel rusten op de partij die in materieelrechtelijk opzicht aan bepaalde rechtsfeiten rechtsgevolgen verbonden wil zien, in dit geval ABN AMRO en niet [eiseres] .
4.3.
De hypotheekakte is een authentieke akte die op grond van artikel 157 lid 1 Rv dwingend bewijs jegens een ieder oplevert van hetgeen de notaris binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard. De partijverklaringen die in deze akte zijn opgenomen leveren op grond van het tweede lid eveneens dwingend bewijs op van de waarheid van de verklaring jegens de wederpartij. Blijkens artikel 151 lid 1 Rv is de rechter verplicht de inhoud van het bepaalde bewijsmiddel als waar aan te nemen. Het tweede lid van artikel 151 Rv bepaalt dat tegenbewijs mogelijk is, tenzij de wet dat uitsluit.
4.4.
De hypotheekakte levert, gelet op de inhoud zoals weergegeven in 2.2 en op grond van artikel 157 lid 1 Rv, tegenover een ieder dwingend bewijs op van het verschijnen van [eiseres] voor de notaris, van het instemmen van [eiseres] met de inhoud van de hypotheekakte en van het ondertekenen van de akte door [eiseres] bij de notaris. De akte levert ook, op grond van artikel 157 lid 2 Rv, dwingend bewijs op van het bestaan van de geldleningsovereenkomst tussen [eiseres] en ABN AMRO, met de inhoud als in de akte omschreven. Tegenbewijs is mogelijk, maar [eiseres] heeft te weinig gesteld om tot het leveren daarvan te worden toegelaten. Zo heeft [eiseres] niet het standpunt ingenomen dat zij deze akte – anders dan de geldleningsovereenkomst – niet heeft ondertekend of niet met de inhoud daarvan heeft ingestemd of dat de in de akte opgenomen verklaring anderszins niet overeenstemt met de werkelijkheid.
4.5.
Gelet op het voorgaande staat vast dat [eiseres] partij is bij de (in de hypotheekakte omschreven) geldleningsovereenkomst en eveneens bij de overeenkomst tot vestiging van de hypotheek. Er is dan ook sprake van een rechtsgeldige geldlenings- en hypotheekovereenkomst. De primaire vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen. De handtekeningenkwestie mede gebaseerd op het onderzoeksrapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 15 maart 2018 behoeft dan ook geen bespreking meer.
Verjaring
4.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3:317 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
4.7.
De rechtbank constateert dat [eiseres] , hoewel zij blijkens het petitum van de dagvaarding een verklaring voor recht vordert dat de door Stichting WEW én ABN AMRO gepretendeerde vorderingen verjaard zijn, haar vordering alleen ten behoeve van Stichting WEW heeft toegelicht. [eiseres] is niet ter comparitie verschenen, zodat dit punt ook op zitting niet kon worden opgehelderd. De vordering voor zover gericht tegen ABN AMRO zal als onvoldoende toegelicht worden afgewezen. Ten aanzien van Stichting WEW overweegt de rechtbank dat de verjaringstermijn zoals bepaald in artikel 3:310 lid 1 BW met de exploten van 27 november 2008 en 14 november 2013 tijdig is gestuit. Anders dan [eiseres] heeft aangevoerd, kan het exploot van 27 november 2008 worden aangemerkt als een aanmaning als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW, waardoor een rechtsgeldige stuitingshandeling is verricht. Dit brengt mee dat de regresvordering van Stichting WEW uit hoofde van de borgstelling niet is verjaard. Het beroep van [eiseres] op verjaring faalt derhalve.
Restschuld
4.8.
[eiseres] heeft geen andere dan de reeds besproken en verworpen verweren gevoerd tegen de reconventionele vordering van Stichting WEW tot betaling van de restschuld die op 26 juli 2018 € 72.268,98 bedroeg. Nu deze vordering ook overigens toewijsbaar is, zal de rechtbank [eiseres] tot betaling van het door Stichting WEW gevorderde veroordelen.
Proceskosten
4.9.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden tot op heden begroot op € 626 aan griffierecht en € 1.086 (2 punten in conventie x tarief € 543) aan salaris advocaat, dus in totaal € 1.712. De kosten aan de zijde van Stichting WEW worden tot op heden begroot op € 626 aan griffierecht en € 2.160 (2 punten in conventie x tarief € 543 en 2 punten in reconventie x factor 0,5 x tarief € 1.074) aan salaris advocaat. In totaal worden de proceskosten van Stichting WEW begroot op € 2.786. De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in de beslissing vermeld. De door Stichting WEW gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zal worden toegewezen als zijnde niet betwist.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 1.712,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van ABN AMRO begroot op een bedrag van € 157 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan Stichting WEW van € 72.268,98, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 22 augustus 2018 tot de dag der algehele voldoening,
in conventie en reconventie voorts
5.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting WEW begroot op € 2.786, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van Stichting WEW begroot op een bedrag van € 246 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, voornoemd bedrag van € 246 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de derde dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling, voornoemd bedrag van € 82 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.2., 5.3., 5.4., 5.5 en 5.6. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, rechter, bijgestaan door mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: HA