ECLI:NL:RBAMS:2019:2178

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
13/654120-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging in Amsterdam

Op 21 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte op 12 augustus 2018 in Amsterdam een vrouw heeft beroofd van haar rolkoffer, tas en ketting. Tijdens de beroving bedreigden zij een buurman die de vrouw te hulp schoot met een mes. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een terechtzitting op 7 maart 2019, waarbij de officier van justitie, mr. H.H. Boersma, de vordering heeft ingediend. De tenlastelegging omvatte medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met een mes. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuige als bewijs gebruikt, maar ook opgemerkt dat de herkenningen van de verdachten door de getuigen beperkte bewijswaarde hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de man met rastaharen was en heeft hem schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 722,95, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654120-18 (Promis)
Datum uitspraak: 21 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.H. Boersma, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich op 12 augustus 2018 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1. medeplegen van een diefstal van een trolley, een tas en een ketting van [aangeefster] , voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van (bedreiging met) geweld;
2. medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling van [getuige] .
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, op grond van de verklaringen van aangeefster [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ), de verklaringen van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) en de processen-verbaal van bevindingen, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Gelet op de inhoud van het dossier kan het niet anders dan dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een pruik met rastaharen. Dat de pruik niet gevonden is, hoeft geen bevreemding te wekken. Er werd pas twee dagen later, in een vrij groot zoekgebied, gezocht en ook zijn niet alle gestolen goederen teruggevonden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat op basis van het dossier niet valt uit te sluiten dat een ander de dader is geweest. Het mag niet voor de rekening van verdachte komen dat de politie pas twee dagen later naar de pruik is gaan zoeken. Er zat tijd tussen de melding en de aanhouding, waardoor niet kan worden vastgesteld of personen in of uit de auto gestapt zijn. Verder is de kans op een vals positief bij een enkelvoudige fotoconfrontatie groot. De herkenningen van [aangeefster] en [getuige] kunnen dan ook niet als bewijs dienen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen bijdrage aan de bedreiging van [getuige] heeft geleverd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 12 augustus 2018 om 21:55 uur liep [aangeefster] op de KNSM-laan in Amsterdam. [2] [getuige] zag dat twee mannen, een man met rastaharen en een lange man, uit een Renault Laguna (met kenteken [nummer] [3] ) stapten en [aangeefster] aanspraken. [4] De man met de rastaharen vroeg haar waar het Oosterpark was. Terwijl [aangeefster] aan het nadenken was, zag zij dat een lange man tussen de auto’s vandaan kwam. De man met de rastaharen zei: “Niet schrikken en niet schreeuwen, dan is het zo voorbij en gebeurt er niets. Want hij heeft een mes. Rustig doen, meewerken.” [5] De lange man pakte haar rolkoffer af en pakte haar handtas van haar schouder. [6] Hij sprak een op Spaans lijkende taal. De mannen renden weg. [getuige] (door [aangeefster] ook [bijnaam] genoemd) kwam vanaf de overkant van de straat naar [aangeefster] toe en vroeg wat er gebeurd was. De mannen waren toen ongeveer tien meter van hen vandaan. [aangeefster] vertelde [getuige] dat zij beroofd was. [getuige] liep naar de mannen toe en riep dat zij de spullen aan [aangeefster] moesten teruggeven. De lange man haalde daarop een mes tevoorschijn en maakte een steekbeweging in de richting van [getuige] . [7] [getuige] zag dat het mes heel dicht bij zijn linkerzij kwam. De afstand tussen de rechterhand van de lange man en [getuige] rechterzij betrof enkele centimeters. [getuige] kon zijn linkerzij op tijd naar achteren bewegen. Het verbaasde hem dat hij niet gestoken was. [8] De man met de rastaharen en de lange man renden vervolgens weer weg. [9] Zij renden over de KNSM-laan, richting het Barcelonaplein. Daar stond de auto klaar. Beide mannen stapten in de auto. [10] De auto reed eerst de doodlopende Venetiëstraat in en daarna weer terug de KNSM-laan op. [11] De man met de rastaharen zat op dat moment (rechts)voor [12] en de lange man achter in de auto. [13] De man met de rastaharen had een Negroïde uiterlijk, bruine/zwarte ogen, een normaal/mager/tenger postuur, een ingevallen/mager gezicht, was 1.65 tot 1.75 meter lang en sprak met een Surinaams/Antilliaans dialect. De lange man had een Zuid-Amerikaans/Zuid-Europees uiterlijk, bruine/zwarte ogen, een breed/krachtig postuur, kort zwart glad haar en was 1.85 tot 1.95 meter lang. [14]
Even later, om 22:15 uur, zag verbalisant [naam] , op de Panamalaan de Renault Laguna met kenteken [nummer] rijden. Collega’s van hem brachten de auto op de Zuiderzeeweg tot stilstand. [15] Verdachte zat rechts voorin en de medeverdachte links achterin. [16] De rolkoffer stond tussen de benen van de medeverdachte en de tas lag in de kofferbak. [17] De rolkoffer, de tas en een ketting zijn vervolgens aan [aangeefster] teruggegeven. [18] [aangeefster] zag dat haar handtas was doorzocht. [19] Zij had in eerste instantie niet door dat ook haar ketting gestolen was. [20] Zij vermoedt dat de ketting van haar nek getrokken is, omdat hij niet meer om haar nek zit en de sluiting was gebroken.
Bij de rechter-commissaris zijn foto’s van verdachte en de medeverdachte aan [aangeefster] en [getuige] getoond. In reactie op de foto van verdachte verklaart [aangeefster] : “Dit zou goed de man met het rastahaar kunnen zijn.” [21] , en [getuige] : “Ja, ik herken hem, maar dan met ander haar.” [22]
In reactie op de foto van de medeverdachte verklaart [aangeefster] : “Qua postuur kan dit hem zijn en zijn kin kan ik herkennen. Die geruite blouse heb ik niet gezien.” [23] , en [getuige] : “Ja, die herken ik zeker. Die ogen herken ik, die zijn net zo opengesperd. Vooral het bovenste stuk van het gezicht herken ik. Zijn haar zat wel wat anders. Ik herken de grote ogen die waren opengesperd toen hij uithaalde met dat mes.” [24]
De rechtbank stelt voorop dat aan deze herkenningen een beperkte bewijswaarde toekomt, omdat sprake is van enkelvoudige fotoconfrontaties, de getuigen de daders slechts eenmaal gedurende een korte, stressvolle periode hebben kunnen waarnemen, en dan ook nog soms slechts gedeeltelijk, en deze herkenningen niet volledig zijn, althans worden genuanceerd. De uitkomsten van de fotoconfrontaties bieden echter wel de aanwijzing dat verdachte en de medeverdachte in de ogen van [aangeefster] en [getuige] in elk geval lijken op de daders die zij gezien hebben. Het is op die - terughoudende - manier dat de herkenningen door [aangeefster] en [getuige] aan het bewijs bijdragen.
De rechtbank ziet het zwaartepunt van het bewijs in de overige uit het dossier blijkende aanwijzingen voor verdachtes daderschap. In dat verband stelt de rechtbank vast dat een verwisseling van personen zeer onwaarschijnlijk is. Dit leidt de rechtbank af uit de volgende feiten en omstandigheden:
  • dezelfde twee mannen die uit de auto stappen, stappen na een beroving te hebben gepleegd weer in deze auto;
  • als de auto langzaam voorbij rijdt, zit de man met de rastaharen rechts voorin en de lange man links achterin de auto;
  • als de auto korte tijd later door de politie tot stilstand wordt gebracht, zitten verdachte en de medeverdachte, die (met uitzondering van de rastaharen) aan de gegeven signalementen voldoen, mét de buit, op precies die plekken in de auto.
Daar komt bij dat verdachte voor deze feiten en omstandigheden in het geheel geen verklaring heeft willen geven.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de man met rastaharen moet zijn geweest en zich aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat, ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, geen sprake was van medeplegen. Verdachte had wetenschap van het mes. Hij zei immers tegen [aangeefster] dat de medeverdachte een mes had. Voorts lag de bedreiging van [getuige] besloten in de eerdere, met het oog op de onder 1 ten laste gelegde beroving, nauwe en bewuste samenwerking.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 12 augustus 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een trolley met inhoud, een tas met inhoud en een ketting, toebehorende aan [aangeefster] , welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat verdachte en/of zijn mededader
- op voornoemde [aangeefster] is afgelopen terwijl hij een mes in bezit had en
- vervolgens aan voornoemde [aangeefster] de woorden 'Niet schrikken en niet schreeuwen, dan is het zo voorbij en gebeurt er niets. Want hij heeft een mes. Rustig doen, meewerken' heeft toegevoegd en
- vervolgens voornoemde trolley van voornoemde [aangeefster] heeft afgepakt en voornoemde tas van de schouder van voornoemde [aangeefster] heeft gepakt en
- vervolgens een ketting van de nek van voornoemde [aangeefster] heeft getrokken;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 12 augustus 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander [getuige] heeft bedreigd met zware mishandeling door met een mes steekbewegingen te maken in de richting van voornoemde [getuige] .
De rechtbank baseert deze beslissing op de in rubriek 3.3. weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebruikte bewijsmiddelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte en de medeverdachte hebben, op straat, een vrouw van haar rolkoffer, tas en ketting beroofd. Vervolgens hebben zij de buurman, die de vrouw te hulp schoot, met een mes bedreigd.
De rechtbank acht dit zeer ernstige feiten en een laffe daad. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor zowel het slachtoffer als de buurman een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het veiligheidsgevoel van [aangeefster] flink is aangetast en ook [getuige] geeft tijdens zijn verhoor aan erg geschrokken te zijn. Hier hebben verdachte en de medeverdachte kennelijk in het geheel niet bij stilgestaan. Het heeft hen er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, op deze manier snel aan geld te komen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf een passende straf is.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 12 februari 2019. Hieruit blijkt dat verdachte een paar maanden voorafgaand aan deze straatroof nog voor een diefstal veroordeeld is. Die eerdere veroordeling heeft verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf de afspraken zoals deze in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zijn gemaakt. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens die oriëntatiepunten is voor een straatroof met licht geweld of een verbale bedreiging, in geval van recidive, een gevangenisstraf van acht maanden het uitgangspunt. Dit uitgangspunt moet in de onderhavige zaak worden verhoogd, omdat verdachte het feit samen met de medeverdachte heeft begaan en sprake is van het bedreigen van een omstander met een steekwapen.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf, te weten een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (feit 1)
[aangeefster] vordert € 222,95 aan materiële-schadevergoeding en € 500,- aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft – in verband met de door haar bepleite vrijspraak – verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij, door het onder 1 bewezenverklaarde, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Daarnaast heeft de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien zij als gevolg van het strafbare feit psychisch letsel heeft opgelopen. De gestelde psychische schade is door de raadsvrouw niet betwist. Zowel de gevorderde materiële- als immateriële-schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, 12 augustus 2018.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Omdat verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [aangeefster] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van een bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van tien (10) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van [aangeefster] , toe tot € 722,95 (zevenhonderdtweeëntwintig euro en vijfennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] , aan de Staat € 722,95 (zevenhonderdtweeëntwintig euro en vijfennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 14 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2019.
Bijlage – [..]
(art. 285 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld wordt in de voetnoten hierna telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018164354-1 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. C. 001, 1e alinea.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2018164354-5 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. D. 003, 4e alinea.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] bij de rechter-commissaris van 10 januari 2019, doorgenummerde pag. 4, 2e alinea.
5.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018164354-1 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. C. 001, 1e alinea.
6.Idem en proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2018164354-5 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. D. 002, één na laatste alinea.
7.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018164354-1 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. C. 001, 1e alinea.
8.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018164630-1 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. C 006, 3e alinea.
9.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018164354-1 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. C. 001, 1e alinea.
10.Idem, doorgenummerde pag. C. 002,2e alinea en proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2018164354-5 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. D. 003, 4e alinea.
11.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018164354-1 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. C. 002, 2e alinea.
12.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018164354-48 van 14 augustus 2018, doorgenummerde pag. C. 004, 3e alinea en proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2018164354-5 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. D. 003, één na laatste alinea.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2018164354-5 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. D. 003, één na laatste alinea.
14.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018164354-1 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. C. 003.
15.Proces-verbaal van bevindingen met nummer Pl1300-2018164354-8 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. B. 003, 2e alinea.
16.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018164354-13 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. B. 001, 3e alinea en proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018164354-39 van 14 augustus 2018, doorgenummerde pag. G. 027.
17.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018164354-8 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. B. 003, één na laatste alinea.
18.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018164354-48 van 14 augustus 2018, doorgenummerde pag. C. 004, 2e alinea.
19.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018164354-1 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. C. 002, 4e alinea.
20.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018164354-1 van 13 augustus 2018, doorgenummerde pag. C. 002, 5e alinea, 1e zin.
21.Verhoor van getuige [aangeefster] bij de rechter-commissaris op 10 januari 2019, doorgenummerde pag. 3, één na laatste alinea.
22.Verhoor van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris op 10 januari 2019, doorgenummerde pag. 5, twee na laatste alinea.
23.Verhoor van getuige [aangeefster] bij de rechter-commissaris op 10 januari 2019, doorgenummerde pag. 3, 2e alinea.
24.Verhoor van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris op 10 januari 2019, doorgenummerde pag. 5, 3e alinea.