In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2016. Eiser, die een voorschot kinderopvangtoeslag ontving, was het niet eens met de aanpassing van het aantal opvanguren door de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst had het aantal opvanguren voor buitenschoolse opvang vastgesteld op 790 uur per kind, gebaseerd op informatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de gewerkte uren van eisers toeslagpartner, [naam 1]. Eiser stelde dat zijn partner in werkelijkheid 24 uur per week werkte, terwijl de Belastingdienst uitging van 21,6 uur per week. Eiser voerde aan dat de toekenning van ATV-uren (arbeidstijdverkorting) geen invloed had op het aantal daadwerkelijk gewerkte uren.
De rechtbank overwoog dat de Belastingdienst terecht was uitgegaan van de 21,6 gewerkte uren per week, omdat dit overeenkwam met de arbeidsovereenkomst van [naam 1] en de informatie van het UWV. De rechtbank concludeerde dat de aanpassing van de opvanguren door de Belastingdienst correct was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.