ECLI:NL:RBAMS:2019:2118

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
13/706028-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen in een georganiseerde context met meerdere benadeelde partijen

Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van het witwassen van geldbedragen van in totaal € 42.394,84 in de periode van 21 augustus 2014 tot en met 13 juni 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol speelde in het proces van witwassen, door personen te werven wiens bankrekeningen gebruikt werden om de door oplichting verkregen gelden over te maken. Tijdens de zittingen op 18 januari en 15 februari 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, gehoord, evenals de verdediging van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van meer dan een jaar. Daarnaast zijn er verschillende benadeelde partijen, waaronder [naam winkel 1], [naam winkel 2], [naam boerderij] en [persoon], die schadevergoeding hebben gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, met bedragen variërend van € 3.000,- tot € 17.544,85, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, waarbij bij gebreke van betaling hechtenis kan worden opgelegd.

De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de integriteit van het financiële verkeer. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in het geheel gewogen en geconcludeerd dat, hoewel hij als medepleger wordt beschouwd, zijn rol minder zwaar was dan die van de medeverdachte. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie aangepast en een taakstraf opgelegd in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/706028-16 (Promis)
Datum uitspraak: 15 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2019 (inhoudelijke behandeling) en 15 februari 2019 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort samengevat ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
het in de periode van 21 augustus 2014 tot en met 13 juni 2015 medeplegen van witwassen van geldbedragen van in totaal € 42.394,84, subsidiair ten laste gelegde als medeplichtigheid.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat verdachte dient te worden veroordeeld voor het primair ten laste gelegde medeplegen van witwassen. De officier van justitie stelt – kort gezegd – dat verdachte een bepalende rol heeft gehad en betrokken is geweest bij het gehele traject. Verdachte werft personen wiens rekening nodig is om het geld dat door oplichting is verkregen naar over te maken. Verdachte verzamelt immers de mensen, speelt de gegevens van de bankpas en is ook meerdere malen mee geweest op het moment dat het geld is gepind. Gelet op de handelingen en betrokkenheid is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en reiken zijn gedragingen verder dan die van een medeplichtige.
4.2.
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft zijn eigen verdediging gevoerd en naar voren gebracht dat hij geen schuld heeft en niet veel met het ten laste gelegde te maken heeft.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – met de officier van justitie – het primair ten laste gelegde feit bewezen.
4.3.1.
Bewijsoverweging
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte heeft bekend dat hij in ruil voor een financiële tegenprestatie mensen heeft geworven van wie de bankrekening kon worden gebruikt om geldbedragen naar over te maken. Verdachte heeft daarvoor meerdere personen met medeverdachte [medeverdachte] in contact gebracht en daarbij ook als vertaler opgetreden. Anders dan verdachte zelf heeft verklaard, blijkt uit de verklaringen van verschillende medeverdachten dat verdachte meermalen aanwezig is geweest bij het opnemen van de gestorte geldbedragen bij een geldautomaat.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel niet in alle gevallen sprake is van een volledige gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Van misdrijf afkomstig
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij in ruil voor een geldbedrag mensen heeft geregeld op wiens bankrekening geldbedragen konden worden overgemaakt. Uit het dossier blijkt daarnaast dat verdachte ook meermalen aanwezig was op het moment dat die gelbedragen zijn gepind en aan medeverdachte [medeverdachte] werden afgegeven. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het vreemd vond dat er geld van een bedrijf naar de bankrekening van verschillende personen overgemaakt moest worden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat geld van misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft op zijn minst genomen onvoldoende onderzoek verricht naar het via hem door anderen te ontvangen geld. Onder deze omstandigheden is sprake van voorwaardelijk opzet.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 21 augustus 2014 tot en met 29 oktober 2014in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
- van voorwerpen, te weten geldbedragen van 3.000 euro en 4.000 euro en 3.300 euro en 3.700 euro en 2.350 euro en 3.500 euro en 4.386,21 euro en 4.386,21 euro en 4.386,21 euro en 4.386,21 euro en 5.000 euro, de werkelijke aard, de herkomst en de vindplaats heeft verhuld en
- heeft verhuld wie de rechthebbende op voorwerpen, te weten voornoemde geldbedragen, was en
- heeft verhuld wie voorwerpen, te weten voornoemde geldbedragen, voorhanden heeft gehad en
- voorwerpen, te weten geldbedragen van 3.000 euro en 5.850 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen,
terwijl hij, verdachte en zijn mededaders wisten, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.250,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 22 dagen. Bij de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan één jaar.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, door middel van het regelen van personen die hun bankrekening ter beschikking wilden stellen voor het ontvangen van geldbedragen en ook meermalen aanwezig te zijn bij het opnemen en het afdragen van die gestorte geldbedragen, schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en het draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt namelijk onderliggende strafbare feiten af en realiseert de mogelijkheid van geldelijke beloning voor die strafbare feiten. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd. Hoewel de rechtbank verdachte als medepleger beschouwt, ziet zij een aanmerkelijk verschil tussen zijn rol en die van de medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte had een kleinere rol en heeft in geringe mate geprofiteerd van het witwassen, nu hij slecht een klein geldbedrag voor zijn handelen heeft ontvangen.
Er is geen specifiek LOVS-oriëntatiepunt met betrekking tot witwassen. Het oriëntatiepunt Fraude is van toepassing verklaard op witwassen, indien dit in een frauduleuze context heeft plaatsgevonden. Witwassen wordt, net als fraudedelicten, ernstiger en stafwaardiger naarmate de bedragen waar het om gaat hoger worden. De rechtbank gaat uit van een benadelingsbedrag van ruim € 42.000,-. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden of een taakstraf van 180 uur passend en geboden is. De strafeis van de officier van justitie sluit daar niet bij aan en de rechtbank zal bij de strafoplegging van het strafvoorstel van de officier van justitie afwijken.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 11 december 2018. Daaruit volgt dat geen sprake is van eerdere veroordelingen. Verdachte is daarnaast als enige van de verdachte ter terechtzitting verschenen en heeft daarmee – anders dan de medeverdachten – verantwoordelijkheid willen afleggen over zijn daden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een taakstraf op te leggen.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat in deze strafzaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis moet worden gewezen. De redelijke termijn is in dit geval beginnen te lopen vanaf het moment waarop de inleidende dagvaarding aan verdachte is betekend, te weten 7 november 2016. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 15 februari 2019 – ligt een periode van ruim drie jaar. Deze overschrijding van de redelijke termijn met ruim één jaar is niet wijten aan verdachte. Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) wordt bij een dusdanige overschrijding gehandeld naar bevind van zaken.
De rechtbank zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn aan verdachte een fors lagere taakstraf opleggen dan het uitgangspunt van het Fraude oriëntatiepunt. Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een taakstraf van tachtig uur passend en geboden is.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vordering van [naam winkel 1]
De benadeelde partij [naam winkel 1] vordert € 8.970,15 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De kosten bestaan uit een onterecht overgemaakt geldbedrag van € 5.850,-, verlies van salaris van € 1.750,-, accountantskosten van € 620,15, en rente van een lening ter hoogte van € 250,-.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering gedeeltelijk hoofdelijk wordt toegewezen, te weten tot een bedrag van € 6.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het overige deel dient niet ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding hoofdelijk en tot een bedrag van in totaal € 5.850,- (vijfduizend achthonderdvijftig euro) dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (22 augustus 2014) tot aan de dag van algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam winkel 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.850,- (vijfduizend achthonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (22 augustus 2014) tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis voor de duur van 68 (achtenzestig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
9.2.
De vordering van [naam winkel 2]
De benadeelde partij [naam winkel 2] vordert € 3.000,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De kostenpost bestaat uit een onterecht overgemaakt geldbedrag van € 3.000,-.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen, te weten een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 augustus 2014) tot aan de dag van algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam winkel 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 augustus 2014) tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis voor de duur van 40 (veertig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
9.3
De vordering van [naam boerderij]
De benadeelde partij [naam boerderij] vordert € 17.544,85 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De kostenpost bestaat in zijn geheel uit een onterecht overgemaakt geldbedrag.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel en hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen, te weten een bedrag van € 17.544,85 (zeventienduizend vijfhonderdvierenveertig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (27 augustus 2014) tot aan de dag van algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam boerderij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 17.544,85 (zeventienduizend vijfhonderdvierenveertig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (27 augustus 2014) tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis voor de duur van 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
9.4.
De vordering van [persoon]
De benadeelde partij [persoon] vordert € 5.004,20 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De kostenposten bestaan uit een onterecht overgemaakt geldbedrag van € 5.000,- en € 4,20 aan reiskosten.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen, te weten een bedrag van € 5.004,20 (vijfduizendvier euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 oktober 2014) tot aan de dag van algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.004,20 (vijfduizendvier euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 oktober 2014) tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis voor de duur van 60 (zestig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam winkel 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam winkel 1] gedeeltelijk en hoofdelijk toe, tot een bedrag van € 5.850,- (vijfduizend achthonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 augustus 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam winkel 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, ten behoeve van het slachtoffer [naam winkel 1] , aan de Staat te betalen de som van € 5.850,- (vijfduizend achthonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 augustus 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 68 (achtenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam winkel 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam winkel 2] hoofdelijk toe, tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 augustus 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam winkel 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, ten behoeve van het slachtoffer [naam winkel 2] , aan de Staat te betalen de som van € 3.000,- (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 augustus 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 (veertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam boerderij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam boerderij] hoofdelijk toe, tot een bedrag van € 17.544,85,- (zeventienduizend vijfhonderdvierenveertig euro en vijfentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 augustus 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam boerderij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, ten behoeve van het slachtoffer [naam boerderij] , aan de Staat te betalen de som van € 17.544,85,- (zeventienduizend vijfhonderdvierenveertig euro en vijfentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 augustus 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 122 (honderdtweeëntwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] , hoofdelijk toe tot een bedrag van € 5.004,20 (vijfduizendvier euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 oktober 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, ten behoeve van het slachtoffer [persoon] , aan de Staat te betalen de som van € 5.004,20 (vijfduizendvier euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 oktober 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 (zestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2019.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]