4.4.Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
[persoon 3] heeft verklaard dat de overvallers € 75,- – in coupures van € 50,-, € 20,- en € 5,- – uit zijn portemonnee hebben weggenomen en € 15,- aan munten uit zijn tas hebben gehaald. Naast de verklaring van aangever is voor dit wegnemen echter geen bewijs. Er zijn bij verdachte en medeverdachte [medverdachte 1] weliswaar geldbedragen aangetroffen, maar dit betroffen niet de coupures waarover aangever heeft verklaard.
Aangever [persoon 2] heeft verklaard dat de overvallers zijn Louis Vuitton-tas hebben weggenomen. Tegenover zijn verklaring staat de verklaring van verdachte die beweert dat de Louis Vuitton-tas die hij bij zich had toen hij op het balkon werd aangehouden van hem is. De tas bevatte goederen die – zoals beaamd door [persoon 2] – van verdachte zijn. De tas is door de verbalisanten ter plaatse echter direct aan [persoon 2] overhandigd en is niet veiliggesteld en op sporen onderzocht. Omdat geen sporenonderzoek heeft plaatsgevonden, kan de rechtbank niet vaststellen of de tas inderdaad aan één van de aangevers toebehoort.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat de overvallers een of meerdere goed(eren) en/of geldbedragen hebben weggenomen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het primair tenlastegelegde feit – de voltooide diefstal met geweld in vereniging – moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit – de poging tot diefstal met geweld in vereniging – wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsvrouw heeft ter zitting verwezen naar de bij de politie afgelegde verklaring van medeverdachte [medverdachte 1] dat de verdachten slechts wilden inventariseren of er geld in de woning aanwezig was om daarna met lege handen te vertrekken.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachten naar de woning zijn gegaan met de intentie om geld en/of goederen buit te maken. Hiertoe overweegt de rechtbank onder meer dat [persoon 2] direct na het openen van de deur op gewelddadige wijze naar de grond is gewerkt. Van een verkennend gesprek is dus absoluut geen sprake geweest. Tevens hebben alle aangevers verklaard dat de overvallers hebben gevraagd waar het geld was en dat zij bedreigingen hebben geuit. Deze bedreigingen zouden tenuitvoergelegd worden als de aangevers geen geld aan de overvallers zouden overhandigen. De woning is in een kort tijdsbestek geheel overhoop gehaald door verdachten. Dit getuigt evenmin dat sprake zou zijn geweest van een verkennend gesprek.
Bovendien heeft medeverdachte [medverdachte 1] verklaard dat hij een vergoeding zou krijgen voor zijn “hulp”. Weliswaar was hem niet op voorhand duidelijk hoe groot deze vergoeding precies zou zijn, maar verdachte wilde hiermee (een deel van) zijn studiejaar – voor dit jaar een bedrag van € 2.100,- – bekostigen. Tevens heeft hij verklaard dat hij wist dat het “geen zuivere koffie” was. Deze verklaringen passen niet bij de situatie dat verdachten na een kalm gesprek en een inventarisatie of er geld in de woning aanwezig was, weer rustig zouden vertrekken. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat zij in ieder geval niet een half uur binnen zijn geweest en dat er sprake was van een kort tijdbestek. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de situatie naar haar uiterlijke verschijningsvorm in zijn geheel gericht op het wegnemen van geld en/of goederen.
Gelet op de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 4] kan worden bewezen dat de overvallers geweld hebben gepleegd tegen hen. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij heeft gezien dat sprake was van “duwen en trekken” en dat in ieder geval één van de aanwezigen is gevallen. Door verbalisanten is ook letsel bij [persoon 2] geconstateerd.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten. Daarbij hebben alle verdachten een wezenlijke bijdrage geleverd aan de overval. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar op 2 september 2018 bij [adres] in Amsterdam aanwezig is geweest, maar dat hij de woning later heeft betreden. Hij zou ongeveer een minuut in de hal van de woning zijn geweest toen de politie arriveerde en zou dus geen deel hebben uitgemaakt van de situatie waarin de strafbare feiten hebben plaatsgevonden. Echter, deze verklaring staat haaks op de verklaringen van aangevers [persoon 2] en [persoon 3] dat drie personen de woning zijn binnengevallen. Daarom acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij later is binnengekomen onaannemelijk en schuift deze terzijde. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de situatie waarin verdachten met zijn drieën tegelijk de woning hebben betreden, waarna zij tezamen de (kleine) woning hebben doorzocht en overhoop hebben gehaald. Bovendien blijkt uit de verklaringen van de aangevers die zich in verschillende ruimtes in de woning bevonden, dat zij allen op een bepaald moment met een wapen “onder controle” zijn gehouden. Daarom acht de rechtbank bewezen dat verdachten de overval tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Alle aangevers hebben verklaard dat zij tijdens de overval een wapen hebben gezien of dat zij hebben gevoeld dat zij met een wapen werden bedreigd. De aangetroffen pistoolmitrailleur komt ook overeen met de omschrijving van aangever [persoon 3] . Daar komt bij dat medeverdachte [medeverdachte 2] via het balkon aan de achterzijde van de woning naar beneden is gesprongen en – in eerste instantie – heeft kunnen ontkomen. Gelet op de locatie waar de pistoolmitrailleur en de munitie zijn aangetroffen, onmiddellijk boven de plek waar het vingerspoor is aangetroffen, te weten op het platte dak van de woning [adres] , acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat medeverdachte [medeverdachte 2] het vuurwapen op het dak van de woning heeft neergelegd of geworpen, voordat hij van het balkon naar beneden is gesprongen.
De rechtbank acht – gelet op het voorgaande – en de omstandigheid dat verdachte en de medeverdachten zich in korte tijd door de gehele woning hebben begeven – immers was de hele woning overhoop gehaald – bewezen dat de overvallers een vuurwapen met munitie voorhanden hebben gehad. De rechtbank acht – gelet op het voorgaande – de verklaring van verdachte dat hij geen vuurwapen heeft gezien en geen weet had van het wapen, volstrekt onaannemelijk. Daarom zal zij deze terzijde schuiven.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 tenlastegelegde feit – medeplegen van het voorhanden hebben van een geluiddemper – niet kan worden bewezen.
Geen van de aangevers heeft verklaard een geluiddemper te hebben gezien. Bovendien is de geluiddemper in een tas aan de achterzijde van de binnentuin – en dus niet bevestigd op het pistoolmitrailleur – aangetroffen. Omdat niet kan worden bewezen dat de geluiddemper op enig moment uit de tas is geweest, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte weet had van en opzet had op het aanwezig hebben van de geluiddemper.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.