ECLI:NL:RBAMS:2019:2070

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
13/259790-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige; taakstrafverbod van toepassing

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2019, is de verdachte beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren op 2001, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De tenlastelegging betreft een incident dat plaatsvond op 17 juli 2017 in Amsterdam. De rechtbank heeft het verkort vonnis op tegenspraak gewezen, na het horen van de officier van justitie, de verdachte en haar raadsvrouw, alsook de moeder van het slachtoffer en haar raadsvrouw. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen, gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer en de bekennende verklaring van de verdachte. De verdediging heeft de bewezenverklaring niet betwist, maar heeft gepleit voor een passende straf die rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank heeft de verklaringen van zowel het slachtoffer als de verdachte in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de ontuchtige handelingen bewezen zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige inbreuken op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat leidt tot de conclusie dat het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 60 dagen opgelegd, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling bij De Waag. De rechtbank heeft ook de noodzaak van toezicht door Reclassering Nederland benadrukt, gezien de ernst van de feiten en de bescherming van de jeugdige.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/259790-17
Datum uitspraak: 12 maart 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.C. Bennis, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. J.M. Veldman, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van wat [persoon 1] , moeder van het minderjarige slachtoffer, en haar raadsvrouw, mr. S. Aytemur, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 17 juli 2017 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [persoon 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren. Hij acht de ontucht bewezen op grond van de verklaring van het slachtoffer en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat het ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de verklaring van het slachtoffer en de bekennende verklaring van verdachte.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsvrouw de ten laste gelegde ontuchtige handelingen met [persoon 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, bewezen. De rechtbank grondt haar bewezenverklaring op de verklaring van [persoon 2] en de bekennende verklaring van verdachte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 17 juli 2017 te Amsterdam, met [persoon 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2001, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft zij zich tegen die [persoon 2] aangewreven en die [persoon 2] gekust en het deels ontklede lichaam van die [persoon 2] gekust en gelikt en heeft zij haar hand in de onderbroek van die [persoon 2] gedaan en zijn penis aangeraakt en heeft zij de onderbroek van die [persoon 2] uitgetrokken en de penis van die [persoon 2] gelikt en in haar mond genomen en heeft zij die [persoon 2] afgetrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van honderdtachtig uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van negentig dagen.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, te weten een meldplicht en de voorzetting van de reeds ingezette ambulante behandeling bij De Waag.
Artikel 22b, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) stelt dat een taakstraf niet wordt opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voornoemd taakstrafverbod in het onderhavige geval niet van toepassing is, omdat weliswaar een inbreuk op de lichamelijke integriteit heeft plaatsgevonden, maar er geen sprake is van een ernstige inbreuk daarop. De zwaarte van het feit is grotendeels gelegen in het geschonden vertrouwen van [persoon 2] , aldus de officier van justitie.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aansluiting te zoeken bij de strafeis van de officier van justitie. De gevorderde straf doet volgens de raadsvrouw recht aan de ernst van het feit en houdt tevens rekening met persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij zal het voorwaardelijk strafdeel en de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden verdachte helpen en motiveren om het niet opnieuw zo ver te laten komen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vergaande ontuchtige handelingen met het destijds vijftienjarige slachtoffer, de zoon van een goede vriendin van verdachte. Het slachtoffer had – zo blijkt uit zijn verklaring – een band met verdachte en voelde zich vertrouwd bij haar.
De handelingen vonden plaats in de woning van verdachte, terwijl zij samen een film keken. Met haar handelen heeft verdachte het vertrouwen van het slachtoffer geschonden en misbruik gemaakt van het overwicht dat zij op hem had.
Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen inschatten. Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, vormen een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Zo ook hier het geval. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk tevoren niet stilgestaan en heeft haar eigen behoeften boven het belang van haar slachtoffer geplaatst.
Gelet op de aard en ernst van de handelingen van verdachte, is er – anders dan de officier van justitie heeft gesteld – naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Om die reden acht de rechtbank artikel 22b, eerste lid onder a, Sr van toepassing, waardoor niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij haar beslissing omtrent de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op:
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 11 februari 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten; en
  • een (beknopt) reclasseringsadvies van 25 april 2018, uitgebracht door Reclassering Nederland, waarin – onder meer – staat vermeld dat het niet mogelijk is gebleken het recidiverisico in te schatten en waarin wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met (als bijzondere voorwaarden) een meldplicht bij Reclassering Nederland en een ambulante behandelverplichting bij De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie.
De rechtbank heeft daarnaast in haar beslissing meegenomen dat verdachte direct nadat zij met het feit werd geconfronteerd, openheid van zaken heeft gegeven door een (gedetailleerde) bekennende verklaring af te leggen en dat zij – uit eigen beweging – professionele hulp heeft gezocht bij De Waag. Ook acht de rechtbank van belang dat verdachte spijt heeft betuigd van haar handelen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van honderdtachtig uren passend en geboden is, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van zestig dagen, waarvan negenvijftig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht in dat kader en in overeenstemming met hetgeen de reclassering adviseert, verplicht contact met Reclassering Nederland en een behandelverplichting noodzakelijk.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 22d en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 60 (zestig) dagen.Beveelt dat een gedeelte, groot
59 (negenenvijftig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of indien de veroordeelde zich niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1.zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2.ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3.medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht
4.zich uiterlijk op maandag 1 april 2019 meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] , [plaats] en zich telkens weer meldt zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen van genoemde reclasseringsinstelling zolang deze instelling dit noodzakelijk acht;
Ambulante behandeling
5.wordt verplicht de reeds gestarte behandeling bij De Waag, Centrum voor ambulante forensische Psychiatrie, voort te zetten. Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]