ECLI:NL:RBAMS:2019:2065

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
13/041469-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van een minderjarige in een winkelcentrum door een oudere man

Op 19 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 72-jarige man, die beschuldigd werd van het aanranding van een 12-jarig meisje in een winkelcentrum in Amstelveen. De zaak kwam aan het licht na een verklaring van het slachtoffer aan haar moeder, waarin zij meldde dat een oudere man haar in drie verschillende winkels had betast. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, en kwam tot de conclusie dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, wat in strijd was met de sociaal-ethische normen, gezien de leeftijd van het slachtoffer en de omstandigheden van de feiten. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijzen, waaronder de camerabeelden en de consistentie van de verklaringen, voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uur op, met vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/041469-18 (Promis)
Datum uitspraak: 19 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1946,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 oktober 2017 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] (die toen de leeftijd van 12 jaren had) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het één of meerdere ma(a)l(en) onverhoeds betasten en/of aanraken van de bil(len) van voornoemde [slachtoffer] .

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 1 oktober 2017 waren [naam] en haar 12-jarige dochter [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan het winkelen in winkelcentrum Stadshart in Amstelveen (hierna: het winkelcentrum). Zij bezochten onder andere de Action, Blokker en Hema. Op de fiets naar huis vertelde [slachtoffer] aan haar moeder dat er iets geks was gebeurd, namelijk dat in alle drie voornoemde winkels een meneer aan haar billen had gezeten.
[slachtoffer] heeft aan de politie verklaard dat er in de Action een oude meneer kwam, die langs haar billen ging, maar niet zo zacht als het normaal gaat. Vervolgens, in de Blokker kwam diezelfde meneer langs en toen kwam hij weer langs haar billen. [slachtoffer] gebaarde met haar hand dat hij langs haar billen veegde, een vegende beweging. Het was harder dan als het per ongeluk gaat. Er was niemand anders in dat gangpad. Vervolgens in de Hema, rondom de pannenafdeling, kwam diezelfde meneer weer langs en er was weer niemand in het gangpad. [slachtoffer] heeft de man omschreven als een oude meneer van rond de 60 of 70 jaar oud, met warrig lichtgrijs, bijna wit haar en die een donkerblauwe jas tot zijn middel droeg.
Verbalisant [naam verbalisant] heeft de beelden van de Action bekeken en heeft geconstateerd dat [slachtoffer] en de man zich beiden in de Action, achter een pilaar en buiten camerabereik, bevinden. De locatie, zoals door [slachtoffer] beschreven, komt met de werkelijkheid overeen. Uit de bewakingsbeelden blijkt dat de man een oudere blanke man betreft, waarvan de leeftijd wordt geschat op 60 of 70 jaar, die kalend is met bij de slapen korte grijze haren, die een zwarte jas tot op zijn heupen draagt en een zwarte laptopachtige tas vasthoudt.
Getuige [naam 2] , bedrijfsleider bij de Hema, heeft samen met [naam 3] , een medewerker van het bewakingsbedrijf ATN, de camerabeelden van de Hema bekeken. [naam 2] heeft bij de politie beschreven wat zij op de beelden heeft waargenomen. Op de pannenafdeling kwam [slachtoffer] in beeld, zij viel op door haar lichtroze jas. De man liep een beetje om [slachtoffer] heen. Uiteindelijk, omstreeks 14:21 uur, liep de man langs haar en is er lichaamscontact zichtbaar. Volgens [naam 2] liep de man niet op een normale manier langs haar. [naam 2] zag een veegbeweging, met zijn lijf langs het lijf van [slachtoffer] . [naam 2] noemde het een vieze tegenbeweging, een bewuste beweging. In haar ogen was dat in ieder geval – gezien de beschikbare ruimte om elkaar in het gangpad te kunnen passeren – volstrekt onnodig. [naam 3] heeft over de camerabeelden verklaard dat daarop te zien was dat de man zich met [slachtoffer] tussen de schappen bevond en haar daar kennelijk aanraakte. [naam 3] heeft met zijn mobiel ook een foto gemaakt van de camerabeelden. Op die foto is te zien dat de betreffende man bovenaan op de roltrap op de eerste etage van de Hema staat.
De camerabeelden van de Action zijn binnen de eenheid Amsterdam verspreid middels een aandachtvestiging. Verbalisant [naam verbalisant 2] meende de persoon te herkennen als een man die hem bekend is onder de naam [naam verdachte] , een man met een Franse achtergrond. Op 17 november 2017 meende [naam verbalisant 2] dat hij de persoon uit de aandachtvestiging had gezien in het winkelcentrum. [naam verbalisant 2] verklaarde dat de man een soortgelijke jas droeg en een soortgelijke tas bij zich had, als de persoon op de aandachtvestiging. [naam verbalisant 2] was op dat moment in burger en kon de persoon daarom niet staande houden, wel maakte hij een tweetal foto’s van de man. [naam verbalisant 2] heeft de foto’s vergeleken met de camerabeelden van de Action van 1 oktober 2017 en kwam tot de conclusie dat het dezelfde man was. Op 24 november 2017 zagen verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 2] dezelfde man lopen bij de Action in het winkelcentrum, die wederom een zwartkleurige laptopachtige tas droeg. Toen zij de man staande hielden, gaf hij op te zijn: [naam verdachte] .
Verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat hij de persoon is die op de foto op de roltrap bij de Hema zichtbaar is. Op grond van de door verdachte overgelegde pintransactie staat vast dat verdachte op 1 oktober 2017 om 14:28 uur in de Hema in het winkelcentrum was.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent het feit. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Voorop moet worden gesteld dat er geen enkel bewijs is voor de aanrakingen bij de Action, Blokker en Hema.
Ten aanzien van het incident bij de Hema heeft de officier van justitie verklaard dat verdachte om 14:21 uur op de roltrap van de winkel staat. De moeder van [slachtoffer] rekent om 14:28 uur iets af, nadat zij enige tijd alleen in de rij heeft gestaan. [slachtoffer] was in dat tijdsbestek dus alleen en wordt dan voor de derde keer betast. Verdachte zou volgens de officier van justitie naadloos in deze tijdlijn passen. Verdachte heeft ter terechtzitting echter een afschrift van een transactie bij de Hema op 1 oktober 2017 om 14:28 uur overgelegd. Daaruit blijkt dat verdachte op dat moment – evenals de moeder van [slachtoffer] – in de rij stond voor de kassa. Het kan daarom niet verdachte zijn geweest die [slachtoffer] heeft betast.
Daarnaast geldt dat [slachtoffer] de dader heeft omschreven als een opa met warrig, wit haar. Het Openbaar Ministerie heeft er vervolgens van gemaakt dat de dader een oudere man met grijs haar is, nu dit beter zou passen bij de camerabeelden. Door [slachtoffer] is daarnaast beschreven dat de dader een gouden brilletje droeg, terwijl uit de beelden niet is gebleken dat de dader een bril droeg. De beschrijving die [slachtoffer] geeft, is dus niet betrouwbaar.
Getuige [naam 3] had vóór het bekijken van de camerabeelden van de Hema al een foto van de dader. Het is onduidelijk hoe hij aan die foto komt en op welk moment die foto is gemaakt. De verklaring van getuige [naam 2] is gekleurd door de informatie die [naam 3] haar voor het bekijken van de beelden heeft gegeven. [naam 3] had van de politie de opdracht gekregen om de beelden te bekijken en heeft daarbij ook een beschrijving van de dader gekregen. De verklaringen van [naam 3] en [naam 2] zijn dus niet objectief. [naam 3] heeft bovendien bij de rechter-commissaris een andere verklaring afgelegd dan bij de politie. In zijn latere verklaring heeft hij gezegd dat hij niet heeft gezien dat de dader [slachtoffer] heeft aangeraakt.
Ten slotte kunnen de waarnemingen die de verbalisanten gedaan hebben tijdens de observatie van verdachte op 24 november 2017 – dat verdachte kort achter enkele meisjes staat op de roltrap – niet bijdragen aan de overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Op een roltrap sta je altijd dicht op elkaar. Bovendien hebben de verbalisanten ook niet waargenomen dat verdachte de bewuste meisjes heeft aangeraakt.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar acht. Het verhaal van [slachtoffer] zoals zij die op de dag van de gebeurtenissen aan haar moeder heeft verteld en de verklaring die zij daarover drie dagen later bij de politie heeft afgelegd zijn gedetailleerd en consistent. [slachtoffer] heeft bovendien verklaard dat zij heeft getwijfeld om het verhaal aan haar moeder te vertellen, omdat het een heel groot misverstand zou zijn als zij geen gelijk zou hebben. [slachtoffer] was zich dus bewust van ernst van de mogelijke consequenties van haar verklaring, wat maakt dat de rechtbank ook om die reden aan de inhoud daarvan niet twijfelt.
Ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer]
Daarnaast geldt dat de verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de camerabeelden van de Action, waaruit blijkt dat [slachtoffer] en de man zich achter een pilaar bevinden op de locatie waar de man [slachtoffer] zou hebben aangeraakt. Het signalement van de man die op de beelden zichtbaar is, komt overeen met het door [slachtoffer] gegeven signalement van de dader.
De verklaring van [slachtoffer] wordt tevens ondersteund door de verklaringen van [naam 3] en [naam 2] . Zij hebben immers op de camerabeelden waargenomen dat [slachtoffer] door de man wordt aangeraakt. De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat de verklaring van [naam 2] niet is gestuurd door de informatie van [naam 3] . De informatie die [naam 3] reeds voorafgaand aan het bekijken van de beelden had, heeft er weliswaar voor gezorgd dat er gericht kon worden gezocht, namelijk naar een bepaald tijdstip en naar een meisje en een mogelijke dader die voldeden aan de door [slachtoffer] gegeven signalementen, maar niet is gebleken dat en hoe die informatie de waarneming van [naam 2] ook inhoudelijk zou kunnen hebben gekleurd. Voorts neemt het feit dat de verklaringen van [naam 2] bij de politie en – een jaar later– bij de rechter-commissaris op detailniveau niet geheel gelijkluidend zijn, niet weg dat zij op hoofdlijnen consistent heeft verklaard over wat ze op de beelden die in de Hema zijn gemaakt heeft gezien en de rechtbank acht die verklaring dus betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Verdachte is de persoon die op de camerabeelden is waargenomen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de persoon is die door [naam 3] en [naam 2] wordt beschreven als de man die [slachtoffer] aanraakt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte komt overeen met het door [slachtoffer] gegeven signalement, met uitzondering van het gouden brilletje. Ook droeg de man die [slachtoffer] aanraakte op 1 oktober 2017 een zwarte laptopachtige tas en een donkere jas en heeft verdachte, als hij op 24 november 2017 wordt staande gehouden, een daarop gelijkende jas aan en daarop gelijkende tas bij zich. Verder volgt uit de door verdachte overgelegde pintransactie dat hij in de Hema was op hetzelfde tijdstip als [slachtoffer] . Dat hij op hetzelfde moment heeft afgerekend als de moeder van [slachtoffer] sluit niet uit dat verdachte in de minuten daarvoor [slachtoffer] heeft aangeraakt. [slachtoffer] heeft immers verklaard dat de man al weg was toen haar moeder ging afrekenen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte over de billen van [slachtoffer] heeft geveegd in de Action, de Blokker en de Hema.
Dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen
Vervolgens is de vraag aan de orde of de door de verdachte verrichte handelingen zijn aan te merken als ‘dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen’ zoals bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft de uitgeoefende dwang is de rechtbank van oordeel dat bij het vegen over de billen van [slachtoffer] sprake was van onverhoeds handelen door verdachte, hetgeen dwang oplevert omdat [slachtoffer] door het onverhoedse die handelingen niet heeft kunnen voorkomen of zich aan die handelingen heeft kunnen onttrekken, mede gelet op haar jeugdige leeftijd.
Ook is de rechtbank van oordeel dat het vegen over de billen van [slachtoffer] door de verdachte is aan te merken als het verrichten van een ontuchtige handeling. Het vegen over de billen is aan te merken als een seksuele aanraking (contact) die in deze zaak in strijd met de sociaal-ethische norm was, nu verdachte en [slachtoffer] elkaar in het geheel niet kenden en [slachtoffer] op dat moment slechts 12 jaar was.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 1 oktober 2017 te Amstelveen, door een andere feitelijkheid [slachtoffer] (die toen de leeftijd van 12 jaren had) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het meerdere malen onverhoeds betasten van de billen van voornoemde [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich – in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is. Gelet op vergelijkbare jurisprudentie wordt voor een
first offendervaak een geheel voorwaardelijke taakstraf opgelegd van 30 of 40 uur.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tegen de wil van het slachtoffer aanraken van haar billen, terwijl zij ten tijde van het feit slechts 12 jaar oud was. Het betreft een kwalijk feit. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft ook verklaard dat zij de gebeurtenissen eng vond en als gevolg daarvan niet goed heeft kunnen slapen. Haar moeder heeft tijdens haar verhoor verklaard dat [slachtoffer] toen niet meer alleen naar haar muziekles, die in het winkelcentrum is, durfde te fietsen. Verdachte heeft verder ook geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 5 februari 2019, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder gezien dat het feit bijna anderhalf jaar geleden is gepleegd en dat niet is gebleken dat verdachte zich in de tussentijd wederom heeft schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf – als stok achter de deur – daarom niet noodzakelijk.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2019.
[...]

1.[...]

[...]

[...]

[...]

5.[...]

[...]

[...]

.