8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, meermalen gepleegd, door na een ruzie met de aldaar aanwezige personen met zijn auto op café-restaurant [naam café-restaurant] af te rijden en vervolgens door de pui heen het café-restaurant in, terwijl zich op dat moment meerdere mensen voor en in het café-restaurant bevonden. Hierbij is een aantal van hen gewond geraakt. Dat het bij relatief beperkt lichamelijk letsel is gebleven, is een gelukkig toeval en is niet aan verdachte te danken. Een dergelijk voorval maakt ook op getuigen van zo’n gebeurtenis doorgaans een grote indruk en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 21 januari 2019. Hieruit blijkt dat verdachte zich eerder aan – onder meer – verkeersdelicten en geweldsmisdrijven schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een gevangenisstraf op zijn plaats is. In het licht van de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals hierna zal worden besproken, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van enkel een gevangenisstraf. Uit de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages leidt de rechtbank – verkort weergegeven – het volgende af.
Psychiatrische rapport van 20 september 2018, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os:
Er is bij onderzochte sprake van een ziekelijke stoornis, te weten een bipolaire stoornis. Deze kwam tot uiting in een (hypo) manische fase te weten een toename van energie en activiteiten, versnelde spraak, grootheidsideeën, impulsiviteit en een gebrek aan slaap. Daarnaast is er sprake van een stoornis in alcoholgebruik en een stoornis in cannabisgebruik. Hiervan was ook sprake voorafgaand en ten tijde van het ten laste gelegde.
Diverse referenten geven aan dat onderzochte zich enkele weken voorafgaand aan het hem ten laste gelegde anders gedroeg en dat men zich daarover zorgen maakte. Op de dag van het ten laste gelegde vonden diverse getuigen voorafgaande aan het hem ten laste gelegde hem opgefokt, in de war of emotioneel. Ook de politie vond dat en wilde een psycholance inschakelen. Onderzoeker adviseert het hem ten laste gelegde in sterk verminderde mate toe te rekenen. Onderzoeker acht het waarschijnlijk dat de manische ontregeling een belangrijke rol heeft gespeeld in zijn gedragskeuzes voorafgaande aan het hem ten laste gelegde waarbij hij in aanvaring kwam met diverse mensen en de impulsieve acties zich opstapelden. Hoe het gebruik van cannabis met een glas whisky op zijn impulsiviteit inwerkte is niet te achterhalen, maar bekend is aan onderzochte dat deze combinatie zijn impulscontrole in negatieve zin kan beïnvloeden.
Onderzoeker schat al met al het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst als hoog in. Met name zijn weinig diepgaande ziektebesef, de therapieontrouw, en vervolgens het manisch ontremmen is een belangrijke risicofactor terwijl hij zijn werk zoekt in de branche waarin hij veel onderweg is in het verkeer.
Onderzochte is gebaat bij een goede behandeling van zijn bipolaire stoornis, zijn verslavingsgevoeligheid, de traumatische ervaring en zijn neiging om zich te verzetten tegen autoriteit.
Een behandeling en begeleiding is noodzakelijk om de kans op herhaling zoals het hem ten laste gelegde binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. De problematiek is complex met een combinatie van de bipolaire stoornis, de stoornissen in alcohol en cannabis en mogelijk gebruik van andere middelen en de verwevenheid met de traumatische gebeurtenis in 2012. Het is noodzakelijk dat onderzochte wordt behandeld en dat onderzochte daaraan niet kan ontkomen. Zonder dwingend kader is de kans groot dat hij zich vanwege een te gering ziektebesef zal onttrekken aan een behandeling. Een behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel biedt die garantie niet omdat hij zijn detentie kan gaan uitzitten en dan onbehandeld op straat kan komen. Onderzoeker adviseert onderzochte dan ook een tbs maatregel op te leggen. Een tbs met voorwaarden waaronder als voorwaarde een aanvankelijk klinische behandeling en later een ambulante voortzetting daarvan acht onderzoeker een voldoende stevig kader om deze behandeling een succes te kunnen laten worden.
Psychologische rapportage van 21 september 2018, opgemaakt door drs. W. Groen:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis, zijnde een bipolaire I-stoornis met psychotische kenmerken. Daarnaast is er sprake van een stoornis in cannabis- en alcoholgebruik (matig van ernst). Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hier sprake van.
Onderzoeker kan niet goed vaststellen of betrokkene zich daadwerkelijk niets meer kan herinneren van het tenlastegelegde. Wel is met zekerheid te stellen dat het manische toestandsbeeld het oordeelsvermogen van betrokkene verstoord heeft. Vanuit zijn verstoorde impulsbeheersing door het ontremde toestandsbeeld heeft hij gedrag vertoond waarbij hij op dat moment de gevaren en consequenties van zijn gedrag niet volledig overzag. Het feit dat hij onder invloed was van cannabis, heeft mogelijk de impulscontrole verder verlaagd. Vanuit zijn manisch ontremde toestandsbeeld was hij echter niet in staat om de effecten van cannabisgebruik op zijn gemoedstoestand en impulscontrole goed te kunnen overzien. Het feit dat betrokkene zich bij het politiebureau weer wist te herpakken, geeft wel aan dat er nog enige mate van controle op zijn gedrag was vlak voorafgaand aan het tenlastegelegde. Ondergetekende adviseert om betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten wordt op basis van de gestructureerde risicotaxatie en de klinische inschatting door ondergetekende ingeschat als hoog. Een stevig verplichtend kader wordt als noodzakelijk gezien door het beperkte ziektebesef en-inzicht en de inschatting is dat motivatie voor het volgen van behandeling af kan nemen indien deze een confronterend karakter krijgt waarbij autoriteitsproblemen kunnen ontstaan. Het risico dat betrokkene zich aan behandeling zal onttrekken waardoor hij onbehandeld in de maatschappij terug zal keren terwijl er sprake is van een verhoogd risico op herhaling van soortgelijke delicten, is onverantwoord groot.
Onderzoeker adviseert om de maatregel tbs met voorwaarden op te leggen omdat deze maatregel het noodzakelijke verplichte karakter en de mogelijkheid tot ingrijpen biedt op het moment dat betrokkene zich zal onttrekken aan de voorwaarden. Daarnaast biedt de maatregel ook de mogelijkheid om betrokkene met passende intensiteit te behandelen en hem voldoende lang onder toezicht te houden. Tevens is de verwachting dat betrokkene zich binnen dit kader zal conformeren aan de op te leggen voorwaarden waardoor de maatregel ook haalbaar is.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over en maakt dit tot haar eigen oordeel.
De reclassering heeft in het advies van 16 januari 2019, opgesteld door M. Wegbrans, reclasseringswerker bij Inforsa, positief over de tbs met voorwaarden geadviseerd. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan de in het rapport genoemde voorwaarden.
Ter zitting heeft reclasseringswerker Wegbrans zijn rapport aangevuld in die zin dat verdachte in de week van 11 maart 2019 in [kliniek] kan worden opgenomen. Een exacte datum kan worden gegeven als de zaak onherroepelijk is. Indien verdachte in de week van 11 maart 2019 nog gedetineerd zal zijn, zal er naar een nieuwe datum worden gezocht. De mogelijkheid bestaat dan dat verdachte na zijn detentie in afwachting van een plek in een kliniek thuis zal moeten verblijven.
Gelet op de hiervoor genoemde adviezen zal de rechtbank, naast een gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen, en daarbij de voorwaarden stellen zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van 16 januari 2019, zoals ook in het dictum beschreven. Anders dan de officier van justitie heeft geëist zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen die eindigt op de dag van plaatsing in [kliniek] – uitgaande van uiterlijk 15 maart 2019 – rekening houdend met de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de problematiek van verdachte van belang is dat hij zo snel mogelijk in [kliniek] zal worden behandeld. In het opleggen van een langere gevangenisstraf ziet de rechtbank geen meerwaarde.
Gelet op de noodzaak van behandeling en het gevaar voor recidive zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar is, als bedoeld in artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten: bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, op de gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel. De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De bewezenverklaarde feiten, waarbij verdachte zijn auto als het ware als een wapen heeft gebruikt, rechtvaardigen eveneens een rijontzegging voor de duur van 3 jaren zoals door de officier van justitie gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[persoon 1]vordert € 385,- aan materiële schadevergoeding en
€ 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank – evenals de raadsvrouw en de officier van justitie – niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van
[persoon 1]voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
v.o.f. [v.o.f.] / Café restaurant [naam café-restaurant]vordert € 36.440,16 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag toewijsbaar is, met de wettelijke rente daarover, nu de verzekering de schade niet heeft vergoed. Tevens dient hierbij de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ingewikkeld van aard is en een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De jaarstukken lijken te zien op één financiële onderneming, namelijk zowel het restaurant als de snackbar. Uit de stukken komt echter naar voren dat het restaurant (de rechtbank begrijpt: de snackbar) wel open is kunnen blijven en inkomsten genereerde. Tevens blijkt er een procedure aanhangig te zijn bij de verzekeraar [verzekeraar] ten aanzien van de gemiste inkomsten. De kans bestaat dan ook dat de verzekeraar de gederfde inkomsten zal vergoeden.
De advocaat van de benadeelde partij heeft aangevoerd dat haar cliënt de jaarcijfers heeft overhandigd en daarbij heeft opgemerkt dat de cijfers zien op het deel van het bedrijf dat gesloten is geweest. Deze stukken zijn ook bij de verzekeraar aangeleverd.
De rechtbank overweegt het volgende.
De benadeelde partij zal, op de gronden zoals door de raadsvrouw zijn aangevoerd, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Het is immers gelet op de overgelegde stukken niet vast te stellen of de overgelegde jaarrekeningen slechts betrekking hebben op het restaurant-gedeelte dan wel op het gehele bedrijf, waaronder het snackbargedeelte. Ook is het de rechtbank niet duidelijk of beide bedrijfsonderdelen gesloten zijn geweest dan wel slechts het restaurantgedeelte. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.