8.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee brutale autokraken. In beide gevallen is verdachte doelbewust op zoek gegaan naar auto’s met waardevolle spullen, waarbij hij bij de autokraak op 11 november 2018 de mensen, die goederen in de auto legden, goed in de gaten hield en heeft gewacht tot ze weg waren. Vervolgens heeft hij een ruit van de betreffende auto ingeslagen. Bij de diefstal op 11 november 2018 heeft hij een handtas en een rugtas met daarin diverse kostbare goederen meegenomen. Op 30 november 2018 heeft hij een dure jas uit de auto gepakt. Door zijn handelen heeft verdachte veel schade en grote overlast voor de slachtoffers veroorzaakt. Het slachtoffer van de diefstal op 11 november 2018 was een Duitse toerist. Het is te verwachten dat hij vooral negatieve herinneringen aan zijn verblijf in Amsterdam heeft overhouden. Verdachte heeft door zijn gedrag ook de toeristenstad Amsterdam in een negatief daglicht gezet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, unit Amsterdam, van 28 januari 2019, opgemaakt door [persoon 4]. Uit dit rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een belaste voorgeschiedenis die gekenmerkt wordt door pedagogische verwaarlozing in zijn jeugd door afwezigheid van een stabiel steunend netwerk. De moeder was vanwege haar schizofrenie niet beschikbaar als ouder en zijn vader leek onvoldoende beschikbaar wegens zijn persoonlijke problematiek.
Verdachte heeft tot op heden weinig structuur in zijn leven gekend en mogelijk is bij hem sprake van parentificatie. Hij heeft hierdoor langere tijd zelf zijn eigen beslissingen kunnen maken. Dit heeft er mede toe geleid dat verdachte zijn eigen gang kon gaan met als gevolg veelvuldige justitiecontacten en instabiele leefomstandigheden. Het ontbreekt hem aan een adequate dagbesteding, een stabiele woonplek en is er sprake van een grote schuldenlast.
Binnen het reclasseringstoezicht dat hem is opgelegd in de strafzaak met parketnummer 13/741104-18 heeft verdachte tot op heden weinig progressie geboekt. Zijn motivatie was vanaf de start van het toezicht minimaal, ook gaf hij weinig openheid van zaken. Omdat verdachte tijdens het toezicht is gerecidiveerd heeft een voortzetting of opnieuw opleggen van een toezicht volgens de reclassering geen meerwaarde. Ook binnen het huidig forensisch kader en de Top 600 Aanpak heeft hij zijn laatste kans voor ambulante hulp verspeeld.
De reclassering adviseert toepassing van het volwassenstrafrecht en ziet geen andere mogelijkheid dan het adviseren van de ISD-maatregel. Binnen de inrichting zal betrokkene in aanmerking komen voor het project ISD-JOVO (jongvolwassenen) maatregel.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de reclasseringswerker [persoon 5], verbonden aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Amsterdam, als deskundige gehoord. De deskundige heeft benadrukt dat verdachte van verschillende instanties hulp heeft gehad, waaronder van de Reclassering, DWI, de aanpak Top600 en HVO Querido. Al deze hulp heeft echter niet geleid tot minder recidive. Verdachte kwam slecht op afspraken en zelfs toen hij op zijn uitkering werd gekort is hij niet op een afspraak bij DWI verschenen. Hij kon geplaatst worden bij een begeleid wonen project in Koog aan de Zaan maar verdachte gaf op het laatste moment aan dat hij hier niet aan wilde meewerken. Verdachte zegt dat hij gemotiveerd is maar laat het steeds op alle terreinen afweten. De deskundige is van mening dat binnen een ambulant traject al het mogelijke is geprobeerd. De ISD-maatregel is nu de beste mogelijkheid om de zorg te bieden die verdachte nodig heeft.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezengeachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 11 februari 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 11 februari 2019 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De veiligheid van goederen eist het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Verdachte is kort na zijn laatste veroordeling, tijdens het hem opgelegde reclasseringstoezicht, tot tweemaal toe fors in de fout gegaan, terwijl hij ook anderszins geen positieve ontwikkeling heeft laten zien. Op alle aandachtspunten is verdachte niet verder gekomen en hij heeft zich onttrokken aan de hem geboden hulp. Hoewel verdachte een oprechte wens lijkt te hebben om zijn leven te beteren, is hij als gevolg van zijn belaste verleden en zijn maatschappelijke situatie daar niet op eigen kracht toe in staat. Een nieuw ambulant traject heeft daarom geen zin en zal verdachte er niet van weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank volgt daarom de officier van justitie in zijn vordering en zal aan verdachte de ISD-maatregel op leggen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
In het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering wordt de ISD-maatregel voor jongvolwassenen (Jovo) benoemd als project waarvoor verdachte binnen de inrichting in aanmerking komt. Doel is om de maatregel voor jongvolwassen veelplegers, die hier baat bij hebben, beter te benutten.
De rechtbank spreekt de hoop uit dat verdachtede ISD-Jovomet eigen inbreng en inzet zal benutten om zo spoedig mogelijk door te stromen naar de extramurale fase en vervolgens terug te keren in de regio Amsterdam.
Tussentijdse beoordeling
Hoewel verdachte dat wellicht niet onmiddellijk zo zal ervaren, kan de ISD-maatregel hem belangrijke mogelijkheden geven om zijn leven met inzet van de hem geboden professionele hulp een andere wending te geven. Hopelijk staat verdachte daarvoor open en ziet hij in dat hij door niet mee te werken voornamelijk zichzelf zal treffen.
Gezien de belaste jeugd van verdachte en zijn relatief jonge leeftijd vindt de rechtbank het van groot belang dat binnen de ISD-maatregelvoortvarend te werk zal worden gegaanen dat een vinger aan de pols wordt gehouden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om uiterlijk 9 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[persoon 1]vordert € 834,90 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en € 30,- aan gemaakte proceskosten.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De aan de auto van de benadeelde partij toegebrachte schade bedraagt blijkens de overgelegde offerte
€ 834,90. Anders dan de verdediging acht de rechtbank niet van belang of de auto ook daadwerkelijk op basis van deze offerte is hersteld. Met deze offerte acht de rechtbank voldoende aangetoond dat de benadeelde partij als gevolg van het feit ter hoogte van dit bedrag schade heeft ondervonden. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij verklaard dat zijn auto is gerepareerd en dat hij ervoor heeft gekozen om deze schade niet bij zijn verzekering in te dienen omdat hij anders zijn no claim zou kwijtraken. De schade is aldus nog niet vergoed. De rechtbank is daarom van oordeel dat het gevorderde bedrag voor toewijzing in aanmerking komt. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2018.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 30,-. Om de terechtzitting te kunnen bijwonen is de benadeelde partij met de auto vanuit Helmond heen en weer naar Amsterdam gereisd. Hoewel de benadeelde partij hiervan geen schriftelijke onderbouwing heeft overgelegd, acht de rechtbank de gevorderde € 30,- alleszins redelijk en voor toewijzing vatbaar.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Bij de stukken bevindt zich de op 4 december 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer
13/741100-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 16 mei 2017 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot gevangenisstraf van 6 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Bij de stukken bevindt zich tevens de op 4 december 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer
13/741104-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 20 september 2018 van de rechtbank te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot gevangenisstraf van 3 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel zich niet heeft gehouden aan een van de aan veroordeelde opgelegde bijzondere voorwaarden.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Gezien echter de omstandigheid dat de rechtbank aan verdachte een ISD-maatregel zal opleggen, is zij van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen geen meerwaarde heeft, zodat zij de tenuitvoerlegging zal afwijzen.