ECLI:NL:RBAMS:2019:2034

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
13/702710-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en medeplichtigheid aan poging tot oplichting via internet

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 maart 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan internetoplichting en medeplichtigheid aan poging tot internetoplichting. De verdachte werd beschuldigd van het oplichten van verschillende bedrijven door gebruik te maken van valse creditcardgegevens. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de oplichting van [naam bedrijf 2] en medeplichtigheid aan de poging tot oplichting van [naam bedrijf BV]. Tijdens de zitting op 6 maart 2019 heeft de officier van justitie, mr. S.H.S. Ayre, bewijs gepresenteerd dat de verdachte met opzet gebruik heeft gemaakt van de creditcardgegevens van anderen om dure producten te bestellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met de creditcardgegevens van [persoon 3] een iMac heeft besteld bij [naam bedrijf 2], die op het adres van de moeder van de verdachte werd afgeleverd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte medeplichtig was aan de poging tot oplichting van [naam bedrijf BV], waarbij hij samen met een medeverdachte betrokken was bij het ophalen van een pakket dat niet voor hen bestemd was. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten wegens onvoldoende bewijs. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 dagen en een taakstraf van 60 uren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702710-18 (Promis)
Datum uitspraak: 20 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. N. Veldhorst naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat, na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 september 2018 tot en met 5 november 2018 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
Primair: (medeplegen van) oplichting van [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf BV] ., [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [naam] , [persoon 4] en [naam bedrijf 2] , waardoor zij werden bewogen tot afgifte van geldbedragen, iPhones of een iMac en/of een poging daartoe;
Subsidiair: medeplichtigheid aan (medeplegen van) oplichting van [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf BV] ., [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [naam] , [persoon 4] en [naam bedrijf 2] , waardoor zij werden bewogen tot afgifte van geldbedragen, iPhones of een iMac en/of medeplichtig aan een poging daartoe.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een voltooide oplichting kan worden bewezen van [naam bedrijf 2] en een poging tot oplichting van [naam bedrijf BV] . Verdachte moet van het overige worden vrijgesproken, omdat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat.
Ten aanzien van de poging tot oplichting voert zij het volgende aan. De verklaringen van verdachte en de medeverdachte op de zitting zijn volstrekt ongeloofwaardig. Uit de aangifte van [naam bedrijf 1] volgt dat er iPhones zijn gekocht bij [naam bedrijf BV] met de creditcardgegevens van [persoon 1] . In de telefoon van verdachte worden screenshots aangetroffen van het bezorgadres en van Funda, waaruit blijkt dat de woning gelegen aan het betreffende adres te koop stond. Verder wordt op de telefoon een track & trace code aangetroffen. De medeverdachte heeft een PostNL-medewerker aangesproken en die code getoond. Het feit dat verdachten zich bij de woning bevonden om het pakket in ontvangst te nemen en de track & trace code tot hun beschikking hadden, in combinatie met de aangifte, maakt dat bewezen kan worden dat verdachten hebben geprobeerd om [naam bedrijf BV] . op te lichten. Doordat verdachten het pakket niet handen hebben gekregen bleef het bij een poging.
Wat betreft de oplichting van [naam bedrijf 2] heeft de officier van justitie het volgende betoogd. Het bewijs bestaat uit de aangifte van [naam bedrijf 1] , waaruit volgt dat met de creditcardgegevens van [persoon 3] een iMac is besteld bij [naam bedrijf 2] . Deze is afgeleverd op het adres van de moeder van verdachte. Het adres kan dus gekoppeld worden aan verdachte. Op de telefoon van verdachte staat een factuur van de bestelling. Daarnaast biedt verdachte de iMac de volgende dag ter verkoop aan op Marktplaats. Dat maakt dat een oplichting van [naam bedrijf 2] bewezen kan worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Ten aanzien van de oplichting van [naam bedrijf BV] . heeft hij het volgende betoogd. Verdachte wilde wat extra geld verdienen. Hij was op de hoogte van het adres waar het pakket zou worden bezorgd en hij wist de naam van de persoon aan wie het pakket was gericht. Verdachte was niet bekend met de inhoud van het pakket. De stukken uit het dossier weerleggen deze lezing niet. Verder kan niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de oplichting, omdat niet is gebleken dat hij een van de tenlastegelegde oplichtingshandelingen zelf heeft verricht. Bovendien is geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest, omdat daarbij is vereist dat hij opzet had op het plegen van de oplichting. Uit het dossier volgen geen omstandigheden waaruit blijkt dat verdachte wetenschap had van de oplichting. Ook heeft verdachte, in het kader van voorwaardelijk opzet, geen aanmerkelijke kans op de oplichting aanvaard. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van deze oplichting.
Voor wat betreft de oplichting van [naam bedrijf 2] geldt hetzelfde. Niet kan worden bewezen dat verdachte een van de oplichtingshandelingen heeft verricht. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte medepleger van of medeplichtige aan die oplichting is geweest. Dat maakt dat verdachte ook van de oplichting van [naam bedrijf 2] moet worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraken
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het oplichten van [naam bedrijf 1] , [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [naam] en [persoon 4] , ook niet in de vorm van medepleger of medeplichtige. Voor deze oplichtingen biedt het dossier onvoldoende bewijs. Verdachte zal dan ook van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De oplichting van [naam bedrijf 2]
Voor wat betreft de oplichting van [naam bedrijf 2] ligt dat anders. Met de creditcardgegevens van [persoon 3] is op 4 september 2018 bij [naam bedrijf 2] een iMac besteld. [persoon 3] heeft aangegeven dat hij niets heeft besteld en op dat moment ook geen gebruik heeft gemaakt van zijn creditcard. Deze iMac is vervolgens op het adres van de moeder van verdachte bezorgd. Op de telefoon, in gebruik bij verdachte, wordt een factuur van [naam bedrijf 2] aangetroffen, gericht aan die [persoon 3] , die ziet op de koop van een iMac op 4 september 2018. Verder is gebleken dat verdachte de volgende dag, op 5 september 2018, een nieuwe iMac te koop heeft aangeboden op Marktplaats. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, laten zich moeilijk anders verklaren dan dat het verdachte is geweest die, gebruikmakend van de creditcardgegevens van [persoon 3] en in diens naam, de iMac bij [naam bedrijf 2] heeft besteld en bij zijn moeder heeft laten afleveren. Verdachte is zelf niet met een alternatief scenario gekomen. Daarom acht de rechtbank de oplichting van [naam bedrijf 2] bewezen. Uit het dossier is niet gebleken dat deze oplichting in vereniging is gepleegd. Verdachte zal dan ook van medeplegen worden vrijgesproken.
De poging tot oplichting van [naam bedrijf BV] .
Ten aanzien van de verdenking van oplichting van [naam bedrijf BV] . overweegt de rechtbank als volgt. Bij [naam bedrijf BV] . zijn met de creditcardgegevens van [persoon 1] vier iPhones besteld. Gebleken is dat onder andere het telefoonnummer en het e-mailadres van die [persoon 1] in het webportal zijn gewijzigd. Die [persoon 1] heeft aangegeven dat zij haar gegevens niet heeft gewijzigd en ook geen iPhones heeft besteld. Als afleveradres is de [adres 2] te Amsterdam opgegeven. Op de datum van aflevering bevinden verdachte en medeverdachte zich nabij dat adres. Gebleken is dat het gaat om een woning die op dat moment leeg staat in verband met verkoop. Nadat de status van de pakketten door PostNL worden gewijzigd naar geweigerd bij bezorging en retour afzender, spreekt de medeverdachte een PostNL bezorger aan. De medeverdachte benadrukt dat hij het pakket voor nummer [nummer] moet hebben. Na de aanhouding van verdachte en de medeverdachte wordt op de telefoon van verdachte een screenshot van de betreffende track en trace code aangetroffen. Ook wordt een screenshot waargenomen van het adres van de woning en waaruit blijkt dat de woning op Funda te koop staat.
Verdachte heeft verklaard dat hij voor een bepaald geldbedrag een pakket moest ophalen voor een flatgenoot en dat hij niet bekend was met de inhoud van het pakket. Verdachte zou hier volgens zijn eigen verklaring een beloning van € 150,- voor krijgen. Verdachte wist daarbij dat het ging om pakketten die niet waren gericht aan zijn flatgenoot. Ook wist hij dat de pakketten werden bezorgd op een adres waar niemand woont. Zijn taak was kennelijk om die pakketten te onderscheppen voordat er door een postbezorger zou worden aangebeld. Voor deze simpele taak zou verdachte een ongebruikelijk hoge beloning krijgen. Verdachte heeft gegeven deze omstandigheden ten minste de aanmerkelijke kans dat de inhoud van de pakketten niet op een eerlijke manier waren verkregen, aanvaard en op de koop toe genomen. Dat leidt tot de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de door die onbekende persoon gepleegde poging tot oplichting. Verdachte is, samen met medeverdachte [medeverdachte] , met zijn gedragingen behulpzaam geweest bij de oplichting. Dat maakt dat medeplichtigheid, zoals subsidiair ten laste is gelegd, bewezen kan worden, tezamen en in vereniging met de medeverdachte. Aangezien de pakketten niet in handen zijn gekomen van verdachte of de medeverdachte is sprake geweest van medeplichtigheid aan een poging tot oplichting.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder bijlage II opgenomen bewijsmiddelen met betrekking tot verdachte bewezen dat
Primair:
hij in de periode van 1 september 2018 tot en met 5 november 2018 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [naam bedrijf 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed (een iMac door via het webportal van creditcardhouder [persoon 3] met de creditcardgegevens van voornoemde [persoon 3] bij [naam bedrijf 2] een iMac te bestellen.
Subsidiair:
een of meerdere onbekend gebleven personen in de periode van 1 september 2018 tot en met 5 november 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] en/of die een of meer onbekend gebleven personen voorgenomen misdrijf, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [naam bedrijf BV] . te bewegen tot de afgifte van enig goed (te weten meerdere iPhones), met voren omschreven oogmerk valselijk en listiglijk, via het webportal van creditcardhouder [persoon 1] het bijbehorende telefoonnummer en e-mailadres heeft/hebben gewijzigd en via het webportal van voornoemde creditcardhouder [persoon 1] met de creditcardgegevens van voornoemde [persoon 1] bij voornoemd bedrijf [naam bedrijf BV] . iPhones heeft/hebben besteld, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 5 november 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk behulpzaam is geweest, door naar adres ( [adres 2] ) te rijden en op zijn, verdachtes, telefoon een track en trace code te ontvangen en voorhanden te hebben en een medewerker van PostNL aan te spreken over een pakket welke afgeleverd zou worden op voornoemd adres.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 43 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast vordert zij een taakstraf van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaat verweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting en is medeplichtig geweest aan poging tot oplichting. Hij heeft op valse wijze gebruik gemaakt van de creditcardgegevens van anderen, door daarmee dure producten te bestellen. Invoelbaar is dat het voor [persoon 3] en [persoon 1] een grote schok moet zijn geweest dat misbruik is gemaakt van hun creditcardgegevens. Zij hadden immers op de veiligheid daarvan mogen vertrouwen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij dat vertrouwen heeft misbruikt, maar ook het algemeen vertrouwen in het maatschappelijk en economisch verkeer heeft beschadigd. Ook acht de rechtbank kwalijk dat verdachte anderen met een schuld heeft opgezadeld. Verdachte heeft enkel zijn eigen belangen vooropgesteld.
Uit het strafblad van verdachte van 11 februari 2019 volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS), waarbij bij fraude tot een bedrag van 10.000 euro 1 week tot 2 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf het uitgangspunt is.
Nu de rechtbank minder bewezen verklaart dan door de officier van justitie is gevorderd en het oriëntatiepunt van het LOVS lager uitvalt bestaat aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen geëist is. Ook ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding voor een voorwaardelijke straf. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen conform het voorarrest, te weten 18 dagen. Niet wenselijk wordt geacht dat verdachte nog terug zou moeten naar de gevangenis. Daarnaast zal een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis worden opgelegd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam bedrijf 1] vordert € 4.651,50, bestaande uit materiële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.599,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ontstaan van de schade tot de dag van betaling en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Het overige gedeelte van de vordering dient niet ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft aangevoerd dat schadevordering dient te worden afgewezen, vanwege de verzochte vrijspraak.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gehele vordering, omdat bij een deel van de vordering, te weten bij het bedrag van € 2.052,50, niet is vast komen te staan dat die schade rechtstreeks verband houdt met de bewezen geachte feiten. Verder is onvoldoende gebleken in hoeverre de benadeelde partij daadwerkelijk schade heeft geleden en in hoeverre [persoon 3] schadeloos is gesteld. Dat laat onverlet dat de benadeelde partij de schadevordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst in bijlage III.
Teruggave aan verdachte
De in de beslaglijst opgenomen goederen onder 1 en 2 behoren aan verdachte toe en kunnen aan hem worden teruggegeven.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
De in de beslaglijst opgenomen goederen onder 3 en 4 betreffen Samsung telefoons. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat een van die telefoons aan hem toebehoort. Nu niet duidelijk is welke van de twee dat is en verder ook niet is gebleken aan wie de andere telefoon toebehoort, worden beiden goederen bewaard ten behoeve van de rechthebbenden.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen voorwerp, opgenomen onder 6 op de beslaglijst van de medeverdachte [medeverdachte] met goednummer: 5657285, behoort toe aan verdachte. Nu met behulp van dit voorwerp het subsidiair bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45, 47, 48, 49, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Oplichting.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
Medeplegen van medeplichtigheid tot een poging tot oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 (dertig) dagen.
Gelast de teruggave aan
verdachtevan:
- de goederen op de beslaglijst onder 1 en 2 met goednummers: 5657223 en 5657234.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
- de goederen op de beslaglijst onder 3 en 4 met goednummers: 5657240 en 5657304.
Verklaard
verbeurd:
- het goed op de beslaglijst van de medeverdachte [medeverdachte] onder 6 met goednummer: 5657285.
Verklaart
[naam bedrijf 1]niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2019.
[...]