In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen een huurder, aangeduid als [opposant], en een verhuurder, aangeduid als [geopposeerde]. De huurder was eerder bij verstek veroordeeld tot betaling van achterstallige huur aan de verhuurder, maar heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis. De huurder betwistte de hoogte van de huurprijs en stelde dat er geen huurovereenkomst was gesloten. De verhuurder stelde dat er een huurprijs van € 780,00 per maand was overeengekomen en dat de huurder slechts een deel van de huur had betaald.
Tijdens de comparitie op 14 februari 2019 zijn beide partijen gehoord, waarbij de huurder werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verhuurder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem gestelde huurprijs. De correspondentie tussen partijen bevatte geen concrete afspraken over de huurprijs, en ook in een transcriptie van een telefoongesprek werd geen huurprijs genoemd. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder niet had aangetoond dat de huurder een bedrag aan hem verschuldigd was.
De kantonrechter heeft het verstekvonnis vernietigd en de vorderingen van de verhuurder afgewezen. Tevens is de verhuurder veroordeeld in de proceskosten van de huurder. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.