ECLI:NL:RBAMS:2019:1912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
13/004329-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door bewindvoerder en executeur-testamentair van aanzienlijke bedragen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een totaalbedrag van € 198.906,63. De verdachte, die als bewindvoerder en later als executeur-testamentair optrad, heeft in de periode van 21 november 2014 tot en met 14 september 2016 meermalen bedragen overgemaakt van de rekeningen van zijn slachtoffer naar zijn eigen rekening. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. M. Bouwman.

De tenlastelegging omvatte verduistering in de genoemde periode, waarbij de verdachte heeft bekend dat hij het geld nodig had voor investeringen en zijn levensonderhoud. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bekennende verklaring van de verdachte wordt ondersteund door bewijs uit het dossier, waaronder aangiften en proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen die toebehoorden aan zijn slachtoffer heeft verduisterd.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de spijtbetuigingen van de verdachte, en de omstandigheden waaronder de verduistering heeft plaatsgevonden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een beroepsverbod. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, met een voorwaardelijk deel van drie maanden en een beroepsverbod van vijf jaar. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de hoofdsom al bij civiel vonnis was toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/004329-18
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Bouwman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij in de periode van 21 januari 2014 tot en met 14 september 2016 in totaal € 198.906,63 uit hoofde van zijn dienstbetrekking als bewindvoerder en executeur-testamentair heeft verduisterd.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde verduistering kan worden bewezen, met dien verstande dat – zoals door de raadsvrouw is aangevoerd – deze heeft plaatsgevonden over een kortere periode. Uit het procesdossier blijkt dat verdachte in de periode van 21 november 2014 tot en met 14 september 2016 in totaal € 198.906,63 heeft verduisterd door als bewindvoerder en later – na het overlijden van mevrouw [persoon 1] – als executeur-testamentair, zonder toestemming bedragen over te maken van haar rekeningen naar zijn eigen rekening.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich – buiten hetgeen hiervoor reeds is opgemerkt over de tenlastegelegde periode – voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij in de periode van 21 november 2014 tot en met 14 september 2016 als bewindvoerder en later als executeur-testamentair voor een totaalbedrag van € 198.906,63 heeft verduisterd. Hij had het geld – naar eigen zeggen – nodig voor het doen van investeringen. Het was zijn bedoeling het geld op enig moment terug te betalen, namelijk zodra hij voldoende rendement ontving. Dit gebeurde echter niet. Ondertussen bleef hij bedragen naar zichzelf overmaken om nieuwe investeringen te kunnen doen, maar ook om zijn belastingschuld af te kunnen betalen en om in zijn levensonderhoud te voorzien.
De bekennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door het overige bewijs in het dossier.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 4. De rechtbank gaat daarbij uit van de overboekingen zoals die uit het dossier blijken. Dat betekent dat zij komt tot een bewezenverklaring van verduistering in de periode 21 november 2014 tot en met 14 september 2016. Nu verdachte heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:

1.de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2019;

2.
een proces-verbaal van aangifte van [persoon 2] , mede namens [persoon 3] , met nummer PL0600-2016542138-1, van 3 november 2016, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 4] , doorgenummerde pagina’s 003 en 004;
3.
een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016252707-9 van 23 december 2017, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 5] , ongenummerd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 21 november 2014 tot en met 14 september 2016 te Amsterdam opzettelijk vele geldbedragen, in totaal 198.906,63 euro, die toebehoorden aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] , en welke verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als bewindvoerder en/of executeur-testamentair onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straffen

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft tevens gevorderd dat daarbij een beroepsverbod zal worden opgelegd, inhoudende dat verdachte niet als bewindvoerder mag werken.
5.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in de strafeis van de officier van justitie. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft veel spijt van zijn daden en heeft inmiddels een groot deel van het verduisterde bedrag terugbetaald aan de erven. Het is in ieders belang dat ook de resterende schuld zo spoedig mogelijk wordt terugbetaald. Daarvoor dient verdachte zijn werk als belastingadviseur te kunnen blijven doen. Verdachte is namelijk ZZP’er. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat hij zijn werk niet kan doen, waardoor hij ook geen inkomen genereert en niet kan werken aan de verdere aflossing van zijn schuld. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de volgende persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft zijn huis moeten verkopen om het verduisterde bedrag (deels) te kunnen terugbetalen. Hij woont weliswaar nog steeds in hetzelfde huis, maar nu als huurder. Daar komt bij dat de wijze waarop hij is benaderd door [programma] in het tv-programma “ [programma] ” hem veel heeft gedaan. Hij heeft daar zowel zakelijk als privé aanzienlijke hinder van ondervonden. Tot slot dient rekening te worden gehouden met de toekomstplannen van verdachte. Verdachte wil namelijk iets terugdoen voor de samenleving door oprichting van een algemeen nut beogende instelling. Om dit te kunnen doen en om binnen die instelling een bestuursfunctie te kunnen bekleden, zal hij een verklaring omtrent het gedrag moeten kunnen overleggen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dit onmogelijk maken. Verder zij nog opgemerkt dat verdachte een blanco strafblad heeft en er geen sprake is van herhalingsgevaar aangezien verdachte – bewust – geen werkzaamheden meer verricht waarbij hij kan beschikken over de gelden van anderen. Het voorgaande maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk of gepast is. De raadsvrouw verzoekt oplegging van een taakstraf.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van € 198.906,63 door als bewindvoerder en later als executeur-testamentair meermalen bedragen over te maken van de rekeningen van zijn slachtoffer naar zijn eigen rekening.
Op grond van de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht geldt bij fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,- en € 250.000.- als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden. Deze oriëntatiepunten zijn ook van toepassing op verduistering als dit plaatsvindt in een frauduleuze context. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke gevangenisstraf ook in deze zaak als uitgangspunt heeft te gelden. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of er omstandigheden zijn op grond waarvan in het voordeel of het nadeel van verdachte van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
De volgende omstandigheden maken dat oplegging van een zwaardere straf passend is.
Verdachte heeft zeer grote bedragen verduisterd als bewindvoerder en executeur-testamentair van een oude, dementerende vrouw. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen financiële schade berokkend, maar heeft ook op grove wijze het vertrouwen, dat in hem was gesteld en dat in het algemeen aan bewindvoerders en executeurs-testamentair moet kunnen worden gesteld, zeer ernstig beschaamd. De rechtbank merkt hierbij op dat verdachte veelvuldig spijtbetuigingen heeft uitgesproken, maar dat zijn handelen daar allesbehalve blijk van geeft. Zo heeft verdachte over een langere periode steeds opnieuw bedragen naar zichzelf overgemaakt en heeft dus telkens weer opnieuw de keuze gemaakt om zijn eigen financiële belang te laten prevaleren boven de belangen van het slachtoffer en haar kinderen. Ook heeft verdachte na afloop niet op eigen initiatief openheid van zaken verschaft over de verduistering en de hoogte van de verduisterde bedragen, en is hij pas na tussenkomst van de civiele rechter overgegaan tot een gedwongen (gedeeltelijke) terugbetaling daarvan.
Strafverminderend weegt mee dat het benadelingsbedrag deels is gecompenseerd. De kinderen van mevrouw [persoon 1] hebben een civiele procedure gestart om verdachte tot betaling te bewegen. De rechtbank Amsterdam heeft bij onherroepelijk geworden vonnis van 28 december 2016 de vordering ter hoogte van € 250.000,- toegewezen. Verdachte heeft hiervan € 180.000,- voldaan. Hoewel deze terugbetaling dus een wettelijke plicht is en verdachte hier niet uit eigen beweging aan heeft voldaan, weegt deze omstandigheid toch strafverminderend mee. Bij de bepaling van de ernst van de gedraging moeten immers ook de gevolgen voor de benadeelden worden meegewogen. De mate waarin het nadeel ongedaan is gemaakt is in dat verband relevant. In de toelichting op de oriëntatiepunten voor fraude wordt dit ook als een strafverminderende factor erkend.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van het strafblad van verdachte van 26 september 2018, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit strafblad vormt dus geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
Omdat de strafvermeerderende omstandigheden zwaarder wegen dan de strafverminderende omstandigheid zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden opleggen die overeenkomt met de buitengrens van de bandbreedte die de oriëntatiepunten bij een dergelijk fraudebedrag aanwijst. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van drie maanden van deze straf voorwaardelijk op te leggen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden vergelijkbare strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht dit in het bijzonder nodig, omdat verdachte wel zegt spijt te hebben, maar zijn gedrag hier niet mee overeen stemt. Gelet hierop acht de rechtbank een gevaar op herhaling aanwezig. Gelet op de aard en de duur van de gedragingen acht de rechtbank oplegging van een beroepsverbod voor de maximale duur van vijf jaar eveneens geboden.

6.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[persoon 2] vordert, mede namens [persoon 3] , een totaalbedrag van € 117.496,00. Dit bedrag bestaat uit € 100.000,-, te weten de niet ontvangen, maar wel bij civiel vonnis toegewezen vordering en de wettelijke rente daarover. Daarnaast vordert zij een vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 17.496,- die zijn gemaakt ter incassering van de door de civiele rechter toegewezen vordering.
6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering dient voor wat betreft de proceskosten te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het gaat hier namelijk om schade die rechtstreeks voortvloeit uit de verduistering. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat dit bedrag al bij onherroepelijk civiel vonnis is toegewezen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering en een schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten, omdat voor wat betreft de proceskosten geen sprake is van rechtstreekse schade en deze kosten bovendien onvoldoende zijn onderbouwd, en voor het overige al sprake is van een civiele titel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de hoofdsom en rente is de vordering al bij civiel vonnis van 28 december 2016 toegewezen. De gevorderde proceskosten staan niet in een voldoende rechtstreeks verband tot het bewezen verklaarde feit. De proceskosten voor deze vordering in de strafzaak zal de benadeelde partij zelf moeten dragen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a 14b, 14c, 28, 32, 57, 322 en 325 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden. Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de verdachte gedurende
5 (vijf) jaren wordt ontzet uit het recht om als gerechtelijk bewindvoerder op te treden.
Geeft de reclassering op grond van artikel 32 van het Wetboek van Strafrecht opdracht toezicht te houden op de naleving van dit beroepsverbod.
Verklaart benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 2] de eigen proceskosten zal dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2019.
[...]