ECLI:NL:RBAMS:2019:1909

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
13/674272-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van (gewoonte)witwassen van verduisterd geld door medeverdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met haar echtgenoot, de medeverdachte, werd beschuldigd van (gewoonte)witwassen van een aanzienlijk bedrag. De tenlastelegging betrof het witwassen van een bedrag van € 769.889,96, dat door de medeverdachte was verduisterd uit zijn functie als teamleider administratie. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 21 februari 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. Hara, de vordering heeft gedaan en de verdediging werd gevoerd door mr. J.S.W. Boorsma.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medeverdachte gedurende een periode van zeven jaar geld heeft verduisterd door valse facturen in te voeren en deze te laten uitbetalen op zijn rekening. De verdachte heeft echter verklaard dat zij niet op de hoogte was van de illegale herkomst van het geld, omdat haar echtgenoot de financiële administratie voerde en zij in de veronderstelling verkeerde dat hij goed verdiende. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, zoals het feit dat de medeverdachte een legale inkomstenbron had en verantwoordelijk was voor de financiën, niet voldoende waren om te concluderen dat de verdachte wetenschap had van de verduistering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat zij op de hoogte was van de illegale herkomst van de gelden. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de rechters en griffier op de openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674272-15
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J.S.W. Boorsma, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat
zij zich in de periode van 11 januari 2007 tot en met 7 oktober 2014, samen met medeverdachte, heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen van een geldbedrag van € 769.889,96, althans € 71.430,22 en/of een auto en/of een snorfiets.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft samen met de medeverdachte, haar echtgenoot, dure goederen aangeschaft, luxe reizen gemaakt en een auto en snorfiets gekocht. Dat verdachte dacht dat dit alles mogelijk was, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat haar echtgenoot goed verdiende, is gelet op het gebruikelijke salaris voor een administratief medewerker en de uitbetaling van eventuele vergoedingen, atypisch te noemen. Bovendien hadden verdachte en medeverdachte, in het bijzonder tussen 2010 en 2011, onverklaarbaar en buitenproportioneel meer te besteden dan in voorgaande jaren, ook ten opzichte van de jaren waarin zij meenden dat medeverdachte recht had op een extra vergoeding. Gelet op het feit dat verdachte en medeverdachte kort na het ontslag van medeverdachte de huwelijkse voorwaarden hebben aangepast en de auto en snorfiets op naam van derden hebben gezet, kan het niet anders dan dat zij hebben getracht de herkomst van de vermogensbestanddelen te verhullen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten en daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte wist niet van de illegale herkomst van het geld en kan dus ook geen opzet hebben gehad op het witwassen daarvan. Medeverdachte deed de financiën, waardoor zij geen zicht had op de exacte inkomsten en uitgaven. Daarnaast zijn er geen twijfelachtige transacties geweest van de werkgever van medeverdachte direct naar een rekening van verdachte of naar de en/of-rekening van verdachte en medeverdachte. De gezinsuitgaven en uitgaven van verdachte werden niet gefinancierd uit een ander potje of van een andere rekening dan waar medeverdachte zijn reguliere salaris op ontving. Er zijn geen contante stortingen op de rekening van verdachte gedaan. Het patroon van betalingen buiten de boeken om is aangevangen toen de hele levensstandaard en levenswijze van het gezin omhoog ging. Medeverdachte had aan verdachte verteld dat hij promotie had gemaakt en een salarisverhoging had gekregen. Verdachte had geen reden daaraan te twijfelen. Zij en medeverdachte zijn over de jaren heen in deze levensstijl gegroeid.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak
Op basis van de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting is aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de illegale herkomst van een deel van de maandelijkse inkomsten. Daartoe is het volgende redengevend.
Vast is komen te staan dat medeverdachte gedurende een periode van ruim zeven jaar een totaalbedrag van € 769.889,69 heeft verduisterd uit hoofde van zijn dienstbetrekking als teamleider administratie bij [benadeelde partij] door valse facturen in het betalingssysteem in te voeren en vervolgens deze facturen uit te laten betalen op zijn eigen rekening.
Dat verdachte wist van deze verduistering of dat redelijkerwijs had moeten vermoeden, blijkt niet uit het dossier. Dat verdachte en medeverdachte gehuwd waren, een gezamenlijke huishouding voerden en een luxeleven leidden, is daartoe in ieder geval niet voldoende. In dit verband is namelijk van belang dat medeverdachte jarenlang een legale inkomstenbron had en dat hij verantwoordelijk was voor de financiële administratie binnen het gezin, hetgeen gelet op zijn werk als teamleider administratie bij een vastgoedbeheerder ook geen verwondering wekt. Dat de financiële positie van medeverdachte op enig moment significant verbeterde, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat verdachte daar nader onderzoek naar had moeten doen en dat verdachte – door dat na te laten – aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Verdachte heeft immers verklaard dat medeverdachte promotie had gekregen en dat zij gaandeweg in de luxueuze levensstijl zijn gegroeid. Het dossier biedt voor deze verklaring op zijn minst enige steun. Omdat het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte enige wetenschap heeft gehad van de door medeverdachte gepleegde fraude, kan het tenlastegelegde niet worden bewezen. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft het gedrag van verdachte na het ontslag van medeverdachte als verhullend aangemerkt. Na zijn ontslag heeft medeverdachte verdachte inderdaad op de hoogte gebracht van het falsificeren van facturen als middel om zijn salaris op te hogen. Vanaf dat moment had verdachte dus wetenschap van de criminele herkomst van het geld. Desondanks heeft zij daarna samen met de medeverdachte hun auto en snorfiets op naam van derden gezet en hebben zij hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd. Dit alles om beslag te voorkomen, aldus verdachte en medeverdachte. De ten laste gelegde pleegperiode omvat echter niet de periode na het ontslag van medeverdachte, zodat de gedragingen van verdachte na dit ontslag niet tot een bewezenverklaring van de tenlastelegging in deze zaak kunnen leiden.

4.Ten aanzien van de vordering benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft een bedrag van € 804.129,76 aan materiële-schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Omdat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
de benadeelde partij[benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2019.
Bijlage
[...]