ECLI:NL:RBAMS:2019:1883

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
C/13/647401 / HA ZA 18-469
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekrecht en onrechtmatige weigering tot doorhaling van hypotheek door bank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een dochteronderneming van een bedrijf, en de ABN AMRO BANK N.V. De eiseres vorderde onder andere de verklaring dat de inschrijving van een hypotheekrecht, gevestigd op 31 oktober 1983, waardeloos is en dat de bank onrechtmatig handelt door niet mee te werken aan de doorhaling van deze hypotheek. De hypotheek was oorspronkelijk gevestigd ter zekerheid van een kredietfaciliteit die aan twee rechtspersonen was verstrekt, die inmiddels niet meer bestonden. De rechtbank oordeelde dat het hypotheekrecht teniet was gegaan door het ontbreken van de accessoire vordering, aangezien de kredietnemers niet meer bestonden. De rechtbank verklaarde de vorderingen van de eiseres toewijsbaar, met uitzondering van de gevorderde dwangsom. De ABN AMRO BANK werd veroordeeld in de proceskosten en moest een bedrag van € 138.302,44 overboeken naar de eiseres. De rechtbank benadrukte dat de weigering van de bank om de hypotheek door te halen, gezien de omstandigheden, onrechtmatig was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/647401 / HA ZA 18-469
Vonnis van 20 maart 2019
in de zaak van
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.B.A.M. van Oss te Harderwijk,
tegen
naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R. Dijkema te Hilversum.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Abn Amro genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 oktober 2018 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2019, waarbij de zaak op verzoek van partijen ten behoeve van schikkingsonderhandelingen naar de rol van 13 februari 2019 is verwezen voor uitlating royement of vragen van vonnis.
  • het verzoek van 8 februari 2019 van Abn Amro om vonnis te wijzen,
  • het verzoek van [eiseres] van 11 februari 2019 om een akte te mogen indienen met betrekking tot over te leggen stukken, welk verzoek is afgewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een dochteronderneming van [Bedrijf 1] Enig aandeelhouder en zelfstandig bevoegd bestuurder van [Bedrijf 1] is [naam 1] .
2.2.
[Bedrijf 1] was in het verleden ook enig aandeelhouder van [Bedrijf 2] , een [soort bedrijf] . [naam 1] was in het verleden zelfstandig bevoegd bestuurder van [Bedrijf 2]
2.3.
[Bedrijf 3] was enig aandeelhouder van [Bedrijf 4] Zelfstandig bevoegd bestuurder van [Bedrijf 4] was [naam 1] .
2.4.
Op 31 oktober 1983 heeft [Bedrijf 4] een recht van hypotheek (hierna: de hypotheek) op de destijds aan [Bedrijf 4] in eigendom toebehorende onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak) verstrekt aan (de rechtsvoorganger van) Abn Amro. Volgens de tekst van het “Borderel van inschrijving van een hypotheek op onroerende zaken” dient de hypotheek “tot zekerheid voor de betaling van hetgeen de bank van [Bedrijf 4] (..) en/of (..) [Bedrijf 2] , zowel tezamen als ieder afzonderlijk (..) uit welke hoofde dan ook te vorderen heeft of te eniger tijd te vorderen zal hebben tot het beloop van een som van één miljoen gulden.”
2.5.
[eiseres] is in 1995 eigenaar geworden van de onroerende zaak.
2.6.
Op basis van een op 16 april 2004 gesloten overeenkomst heeft Abn Amro aan [Bedrijf 4] en [Bedrijf 2] (hierna gezamenlijk: de kredietnemers) een krediet in rekening-courant verstrekt tot een maximum van € 200.000 (hierna: de kredietfaciliteit).
2.7.
[Bedrijf 2] is per 1 juli 2014 bij ontbindingsbesluit ontbonden en opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren, en vervolgens per 9 juli 2014 uitgeschreven uit het Handelsregister.
2.8.
Op 18 september 2015 heeft Abn Amro de kredietfaciliteit opgezegd in verband met het niet voldoen aan de kredietvoorwaarden, alsmede de faillissementsaanvraag van [Bedrijf 4] en het uitschrijven bij de Kamer van Koophandel van [Bedrijf 2]
2.9.
[Bedrijf 4] is op 22 september 2015 in staat van faillissement verklaard.
2.10.
Na de faillissementsverklaring op 22 september 2015 van [Bedrijf 4] heeft Abn Amro op 28 september 2015 aan de curator meegedeeld dat de vordering van Abn Amro uit hoofde van de kredietfaciliteit € 162.609,26 bedraagt. Bij de weergave daarbij van de aan Abn Amro verstrekte zekerheden heeft Abn Amro de hypotheek niet vermeld.
2.11.
[Bedrijf 4] is per 17 januari 2017 ontbonden wegens insolventie en opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren, en vervolgens per 20 januari 2017 uitgeschreven uit het Handelsregister.
2.12.
De vordering van Abn Amro op [Bedrijf 4] en [Bedrijf 2] uit hoofde van de kredietfaciliteit bedraagt pro resto € 138.302,44 (hierna: de restschuld).
2.13.
[eiseres] wilde in april 2018 overgaan tot verkoop van het onroerend goed. Toen bleek dat daarop het in 1983 gevestigde recht van hypotheek rustte. [eiseres] heeft Abn Amro verzocht om doorhaling van de hypotheek. Abn Amro heeft dit geweigerd, zich op het standpunt gesteld dat de hypotheek mede diende als zekerheid voor de kredietfaciliteit en aanspraak gemaakt op betaling van de restschuld.
2.14.
Daarop heeft – met uitstel – het transport plaatsgevonden op de voorwaarde dat het bedrag van de restschuld zou worden gesepareerd op de derdenrekening van de advocaat van Abn Amro, hetgeen is gebeurd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. te verklaren dat de inschrijving van het hypotheekrecht, vermeld in de hypotheekakte van 31 oktober 1983, opgemaakt door notaris mr. J.L.W. le Grand te Harderwijk en op 1 november 1983 ingeschreven in de openbare registers (register Hypotheken [nummer] , deel [nummer] , nummer [nummer] , reeks [plaats] ) waardeloos is;
II. te verklaren voor recht dat Abn Amro onrechtmatig handelt c.q. heeft gehandeld jegens [eiseres] door haar weigering om mee te werken aan doorhaling van het hiervoor onder I. bedoelde hypotheekrecht, alsook dat zij gehouden is alle hierdoor door [eiseres] geleden schade te vergoeden, waaronder begrepen de kosten van haar raadsman en de wettelijke rente vanaf 3 april 2018 over € 138.302,44 tot de dag van voldoening;
III. Abn Amro te veroordelen tot het geven van opdracht aan de stichting derdengelden het bedrag van € 138.302,44 over te boeken naar een door [eiseres] op te geven rekeningnummer onder verbeurte van een dwangsom van € 50.000, alsmede een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat Abn Amro in gebreke blijft deze opdracht te verstrekken. Een en ander binnen twee dagen na betekening van het vonnis;
IV. met veroordeling van Abn Amro in de proces-en nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Abn Amro onrechtmatig handelt door de hypotheek niet door te halen, waardoor [eiseres] schade lijdt.
3.3.
Abn Amro voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kernvraag in dit geschil is of het recht op hypotheek van Abn Amro nog bestaat.
4.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Hypotheekstelling kan strekken tot verzekering van elke vordering tot voldoening van een geldsom (artikel 3:227 BW). Hypotheekstelling kan ook geschieden ter verzekering van toekomstige vorderingen, mits de vordering voldoende bepaalbaar is (artikel 3:231 BW). De hypotheek als beperkt recht gaat teniet door het teniet gaan van de accessoire vordering, zijnde de vordering waarvoor de hypotheek is gevestigd (artikel 3:81 lid 2 onder a BW).
Als de bank hypotheek bedingt voor al hetgeen zij uit welke hoofde dan ook van de hypotheekverlener in diens relatie tot de bank te vorderen mocht hebben, leidt voldoening van de schuld niet tot het tenietgaan van het hypotheekrecht zolang de bancaire relatie voortduurt. Indien aan de rechtsverhouding tussen partijen een einde komt, dan kan weigering om doorhaling te verlenen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar worden aangemerkt. Een rechtsverhouding eindigt in beginsel als een van partijen ophoudt te bestaan.
4.3.
[eiseres] stelt dat de hypotheek niet langer bestaat. [eiseres] beroept zich ter onderbouwing hiervan onder meer op de omstandigheid dat beide kredietnemers inmiddels zijn opgehouden te bestaan.
4.4.
Abn Amro voert ten verwere aan dat de hypotheek niet alleen voor bestaande schulden, maar ook voor toekomstige schulden is gevestigd, dat de hypotheek dus ook strekt tot verzekering van haar vordering uit hoofde van de kredietfaciliteit en dat de hypotheek dus nog bestaat.
4.5.
Deze verweren treffen geen doel. Ook als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat de hypotheek in 1983 ook is gevestigd voor toekomstige schulden en zich uitstrekte tot de kredietfaciliteit van 2014, geldt dat dit schulden waren van de beide rechtspersonen die thans niet meer bestaan. Een rechtspersoon is drager van rechten en verplichtingen. Als de rechtspersoon niet meer bestaat, kan zij ook geen verplichtingen meer hebben, zodat ook het daarmee corresponderende vorderingsrecht van schuldeisers (in dit geval Abn Amro) niet meer bestaat. Dat kan slechts anders zijn als toepassing wordt gegeven aan de in artikel 2:23c Burgerlijk Wetboek geregelde heropening van de vereffening, maar daarvan is in deze zaak niet gebleken. Overigens moet er vanuit worden gegaan dat het feit dat achteraf blijkt dat een zekerheidsrecht bestond voor een vordering op de niet meer bestaande rechtspersoon geen grond is voor de heropening van de vereffening, nu die situatie niet in artikel 2:23c BW is geregeld.
4.6.
Nu er vanuit moet worden gegaan dat er geen vorderingsrecht meer bestaat tot zekerheid waarvan het hypotheekrecht kan dienen, en het zoals eerder vermeld op grond van artikel 3:81 lid 2 onder a BW daardoor teniet is gegaan, zijn de vorderingen toewijsbaar als volgt.
De vordering genoemd in 3.1. onder I is toewijsbaar.
Ten aanzien van de onder II gevorderde verklaring voor recht geldt dat de weigering van Abn Amro om mee te werken aan doorhaling van het hypotheekrecht onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt in relatie tot de rechtspersonen die inmiddels zijn opgehouden te bestaan. Daarmee is deze weigering onrechtmatig te achten jegens [eiseres] . Deze vordering is dan ook toewijsbaar, met uitzondering van de gevorderde (niet gespecificeerde) kosten van de raadsman. Hiertoe is voorzien in de proceskostenveroordeling als na te noemen.
De vordering onder III is toewijsbaar, met uitzondering van de gevorderde dwangsom. De veroordeling tot betaling van een dwangsom ex artikel 611a lid 1 Rv dient ertoe om druk uit te oefenen op de schuldenaar, opdat deze de tegen hem uitgevoerde hoofdveroordeling zal nakomen. Niet gesteld noch gebleken is dat er aanleiding is te veronderstellen dat Abn Amro niet aan het vonnis zal voldoen.
De vordering onder IV is toewijsbaar als na te noemen.
4.7.
Abn Amro wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- explootkosten 90,58
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.802,58
4.8.
De nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de inschrijving van het hypotheekrecht, vermeld in de hypotheekakte van 31 oktober 1983, opgemaakt door notaris mr. J.L.W. le Grand te Harderwijk en op 1 november 1983 ingeschreven in de openbare registers (register Hypotheken [nummer] , deel [nummer] , nummer [nummer] , reeks [plaats] ) waardeloos is;
5.2.
verklaart voor recht dat Abn Amro onrechtmatig handelt c.q. heeft gehandeld jegens [eiseres] door haar weigering om mee te werken aan doorhaling van het hiervoor onder 5.1. bedoelde hypotheekrecht, alsook dat zij gehouden is alle hierdoor door [eiseres] geleden schade te vergoeden, waaronder begrepen de wettelijke rente vanaf 3 april 2018 over € 138.302,44 (honderdachtendertigduizend driehonderdtwee euro en vierenveertig eurocent) tot de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt Abn Amro tot het geven van opdracht aan de stichting derdengelden een bedrag van € 138.302,44 (honderdachtendertigduizend driehonderdtwee euro en vierenveertig eurocent) over te boeken naar een door [eiseres] op te geven rekeningnummer binnen twee dagen na betekening van het vonnis;
5.4.
veroordeelt Abn Amro in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.802,58;
5.5.
veroordeelt Abn Amro in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Abn Amro niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.6.
verklaart de kostenveroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2019.