Overwegingen
1. Op donderdag 15 juni 2017 hebben twee toezichthouders van de gemeente in het kader van het project [naam] een huisbezoek verricht op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Eiseres is sinds 14 maart 2014 eigenaar van de woning op dit adres. Volgens de basisregistratie personen staat ten tijde van het onderzoek niemand ingeschreven op het adres. Bij het huisbezoek worden twee personen aangetroffen, waaronder [naam] .
Een collega van [naam] heeft telefonisch verklaard dat er volgens hem vier personen in de woning verblijven, maar hij weet dit niet helemaal zeker.
Tevens is er telefonisch contact gezocht met [naam] , enig aandeelhouder van eiseres. [naam] verklaart dat er normaal gesproken vier personen in de woning verblijven, alhoewel er zes bedden in de woning staan. De mensen die in de woning verblijven zijn Slowaakse onderaannemers die voor het [naam] en andere bedrijven werken. De mensen blijven meestal voor 3-4 weken en gaan dan weer terug naar Slowakije voor vakantie. Dan komt er een nieuwe ploeg, die komt werken. De mensen betalen geen huur voor hun verblijf hier. Ook wordt er niets ingehouden. Het verblijf in de woning is “part of the deal”.
Tevens verklaart [naam] dat hij de woning vanaf het begin na de renovatie zo’n twee jaar geleden, op zodanige wijze gebruikt. De woning [adres] wordt volgens hem op dezelfde wijze gebruikt als de woning [adres] .
De toezichthouders constateren dat in de woning drie slaapkamers zijn met in totaal acht slaapplaatsen. De bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van bevindingen van
15 juni 2017.
2. Op 20 juni 2017 hebben twee toezichthouders van de gemeente in het kader van het project [naam] een huisbezoek verricht op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Eiseres is sinds 17 oktober 2014 eigenaar van de woning op dit adres. Volgens de basisregistratie personen staat ten tijde van het onderzoek niemand ingeschreven op het adres.
Bij het huisbezoek wordt [naam] aangetroffen. [naam] verklaart dat hij met twee andere collega’s in de woning verblijft, die nog van het werk in [plaatsnaam] moeten komen. Ze werken op en af voor maximaal vier weken. Het ene team van drie komt en het andere team van drie gaat. De woning heeft zes slaapplaatsen. Ieder heeft zijn eigen bed. Ze werken allen voor [naam] van [naam] en hun verblijf betaalt de baas. Vorig jaar zomer waren ze klaar met de renovatie van de woning, sindsdien verblijft [naam] er maand op maand af.
De toezichthouders constateren dat in de woning drie slaapkamers zijn met in totaal 6 à 7 slaapplaatsen. De bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van bevindingen van
21 juni 2017.
3. Bij brieven van 5 juli 2017 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat het voornemen bestaat om tweemaal een boete van € 20.500 op te leggen wegens woningonttrekking van bovengenoemde woningen.
4. Bij de primaire besluiten is aan eiseres tweemaal een boete van € 20.500 opgelegd en ingevorderd wegens woningonttrekking. Beide woningen worden aan de bestemming tot bewoning onttrokken. De woningen worden in gebruik gegeven aan minimaal drie huishoudens terwijl de woningen niet permanent door deze huishoudens worden bewoond doordat ze maximaal 3-4 weken in de woning verblijven. Ander gebruik van de woningen dan bewoning is onttrekking als bedoeld in artikel 21, onder a, van de Huisvestingswet 2014.
5. Bij de bestreden besluiten zijn de opgelegde boetes gehandhaafd. Een permanente bewoning duurt minimaal zes maanden. Hierdoor staat vast dat een overtreding heeft plaatsgevonden van artikel 21, onder a van de Huisvestingswet. Verweerder is het met eiseres eens dat de werknemers hun hoofdverblijf in de woningen hadden tijdens hun verblijf in Nederland. Hun verblijf in Nederland had echter geen permanent karakter, hetgeen met zich meebrengt dat ze ook niet permanent in de woning verbleven. De woningen binnen de flat [naam] kunnen niet worden aangemerkt als nieuwbouw en/of hebben geen zodanige status gekregen. De woningen zijn nimmer gesloopt of onbewoonbaar verklaard. Zij zijn in het verleden bewoond geweest. Hierdoor zijn ze behouden tot de woningvoorraad en kunnen ze daaraan dus worden onttrokken.
6. In beroep zijn twee gronden aangevoerd.
- 1) Er is sprake van permanente bewoning nu de bewoners er zes maanden verbleven, zodat van woningonttrekking geen sprake kan zijn.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2003 (ECLI:NL:RBAMS:2003:AJ210). Hierin is door de gemeente aangegeven dat bij wonen het gebruik van de woning vaak voor langere tijd is, door dezelfde personen, volgens een vast patroon. In onderhavig geval blijven de bewoners steeds voor langere tijd in de woning. De bewoning vindt telkens plaats door dezelfde personen. Het gaat om bewoning per toerbeurt door dezelfde personen die op regelmatige basis in Nederland werken. Er zijn drie vaste arbeidskrachten die in Nederland werken, als zij met verlof naar Slowakije gaan, komen drie andere arbeidskrachten terug. Deze twee groepen met mensen wisselen elkaar continu af. De harde zes maanden grens is een door de gemeente Amsterdam gehanteerde richtlijn voor het onderscheid permanent en tijdelijk bewonen, de gemeente gaat er hierbij aan voorbij dat het al dan niet permanent bewonen ook afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De werknemers verbleven in de woningen als zij in Nederland blijven, ze hadden daar hun hoofdverblijf, wat door verweerder ook wordt erkend. De bewijslast voor al dan niet permanente bewoning ligt bij de gemeente. Eiseres heeft facturen overgelegd van de werknemers. Uit deze stukken blijkt dat als je de weken van bewoning van het groepje zelfde personen bij elkaar optelt, die personen langer dan zes maanden verblijf hebben gehouden in de woningen. Dat de groepjes arbeidskrachten elkaar afwisselden en dus met enkele weken onderbreking in de woning verbleven, doet aan de uiteindelijke uitkomst van de optelsom van zes maanden niet af, aldus eiseres.
- 2) De woningen maken geen deel uit van de woonruimtevoorraad en konden hier dus niet aan worden onttrokken.De flat [naam] is gesloopt en er was slechts een casco over waarbinnen nieuwe woningen zouden worden gecreëerd. Als zodanig bestonden deze ruimtes niet meer en was er geen sprake meer van woningen die deel uitmaakten van de woonruimtevoorraad. De [naam] woningen zijn binnen het bouwgeraamte [naam] opnieuw gecreëerd en geconstrueerd waarmee deze woningen, waaronder [adres] / [nummer] , kunnen worden gekwalificeerd als nieuwbouw welke geen deel uitmaken van de woonruimtevoorraad. Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:196). Verweerder heeft op geen enkele manier bewezen dat de twee woningen na de bouw deel uit zijn gaan maken van de woonruimtevoorraad. De woningen zijn nooit op andere wijze gebruikt dan dat deze nu worden gebruikt voor het huisvesten van arbeiders die op regelmatige basis aan projecten werken. 7. De rechtbank stelt vast dat deze zaak ziet op twee geschilpunten. Allereerst of er sprake is van permanente bewoning. Daarnaast of de betreffende woningen deel uitmaken van de woonruimtevoorraad.
8. De rechtbank stelt voorop dat onder woningonttrekking wordt verstaan: ‘het aan de woningvoorraad onttrekken van woonruimte voor een ander doel dan permanente bewoning’.Er is sprake van bewoning als de bewoner/huurder de intentie heeft de woonruimte permanent (voor langere duur) te bewonen. Ieder ander gebruik is geen bewoning en voor dergelijk gebruik is dan ook een onttrekkingsvergunning nodig.
9. In de toelichtingvan de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (geldig vanaf
1 januari 2018) staat:
“Onder "aan de bestemming onttrekken" wordt verstaan elk ander gebruik dan permanente
bewoning. Met andere woorden, een woning mag niet worden gebruikt voor een ander doel
dan voor permanente bewoning. De betekenis van het begrip “bewoning” is gelijk aan de
betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gehecht. Wie een huis “bewoont”
en is ingeschreven in de basisregistratie personen heeft daar – permanent – zijn hoofdverblijf. Permanent houdt in een periode van tenminste zes maanden. Sturen op het handhaven van de bestemming tot bewoning, wordt noodzakelijk geacht vanwege de grote druk op de Amsterdamse woningmarkt.”
10. Niet in geschil is dat de werknemers tijdens afwisselende periodes in de woningen verbleven. Een collega van [naam] heeft verklaard dat er volgens hem vier personen in de woning [adres] verblijven. Dit is vervolgens bevestigd door [naam] , volgens hem blijven de mensen meestal voor 3-4 weken en gaan ze dan weer terug naar Slowakije voor vakantie. Vervolgens komt er een nieuwe ploeg werken. De woning [adres] wordt volgens [naam] op dezelfde wijze gebruikt als [adres] , hetgeen weer wordt bevestigd door de verklaring van de in [adres] aangetroffen werknemer [naam] . Dat de werknemers elkaar afwisselden en niet gedurende aaneengesloten perioden in de woningen verbleven wordt ook bevestigd door de door eiseres nader ingediende facturen.
De rechtbank stelt vast dat van een lange aaneengesloten periode van bewoning door dezelfde bewoners geen sprake is geweest. Er was telkens sprake van korte periodes van verblijf van drie à vier weken, door verschillende groepen werknemers. Dat de telkens onderbroken/gefragmenteerde periodes bij elkaar opgeteld resulteren in een verblijf van langer dan zes maanden maakt dit niet anders. In het feit dat de woningen in gebruik werden gegeven voor korte periodes van drie à vier weken ligt al besloten dat de woningen werden gebruikt voor een ander doel dan permanente bewoning. Het voor korte periodes in gebruik geven, heeft naar zijn aard geen permanent karakter. Nu sprake was van tijdelijke ingebruikgeving, waren de woningen reeds hierom niet beschikbaar voor permanente bewoning en dus onttrokken aan de bestemming tot bewoning.
11. De conclusie luidt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woningen niet permanent werden bewoond.
Behorend tot de woonruimtevoorraad
12. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingkan onttrekking in de zin van de Huisvestingswet slechts plaatsvinden, indien het desbetreffende gebouw op enig moment is bestemd voor permanente bewoning. Of dat het geval is moet worden beoordeeld aan de hand van objectieve maatstaven, waarbij het feitelijk gebruik niet doorslaggevend is.
13. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de woningen vanaf de oplevering in 1972 bestemd en geschikt zijn geweest voor permanente bewoning van een huishouden. Niet in geschil is dat beide woningen in het verleden bewoond zijn geweest en dus voor permanente bewoning zijn gebruikt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de bestemming van een woning niet verloren gaat enkel door leegstand of verbouwing. Ook het gegeven dat de woningen casco aan eiseres zijn opgeleverd, maakt niet dat de woningen niet langer bestemd waren voor bewoning door een huishouden. Dit betekent dat de woningen tot de woonruimtevoorraad behoren en moeten worden aangemerkt als aangewezen woningen als bedoel in artikel 21 van de Huisvestingswet.
14. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over onttrekkingsvergunningen heeft verweerder terecht geconstateerd dat artikel 21, onder a, van de Huisvestingswet is overtreden. Verweerder was dan ook bevoegd om de boetes op te leggen.
15. De rechtbank is niet gebleken van beroepsgronden die zien op matiging van de boetes.
16. De beroepen zijn ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.