ECLI:NL:RBAMS:2019:1820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
13/752066-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 12 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering is ingediend naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 11 december 2018 door de Staatsanwaltschaft Münster is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1982 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van diefstal met braak van gasflessen en auto’s in Duitsland in juli en december 2018.

Tijdens de openbare zitting op 26 februari 2019 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn raadsman, mr. F. Yildiz, heeft verweer gevoerd tegen de overlevering. De raadsman betoogde dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende was omschreven in het EAB. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte over de feiten en dat de beschrijving van de strafbare feiten voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering, aangezien de Minister van Justitie en Veiligheid een stakingsbeslissing heeft afgegeven. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan, waarbij de garantie is gegeven dat hij zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752066-18
RK nummer: 19/144
Datum uitspraak: 12 maart 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 december 2018 door de
Staatsanwaltschaft Münster(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 februari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Yildiz, advocaat te Den Haag.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel uitgevaardigd op 11 december 2018 door het
Amtsgericht Münster, kenmerk: 23b Gs 797/18 – 210 Js 1587/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft betoogd dat het eerste feit ongenoegzaam is omschreven, omdat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet duidelijk is. De raadsman heeft zich om deze redenen op het standpunt gesteld dat de overlevering voor het eerste feit dient te worden geweigerd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB is aangegeven dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht zich als mededader schuldig te hebben gemaakt aan diefstal met braak van gasflessen in de periode van 13 tot en met 16 juli 2018 te Münster (feit 1) en aan diefstal met braak van auto’s op 10 december 2018 te Bielefeld (feit 2). Naar het oordeel van de rechtbank is met deze omschrijving voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Ook overigens is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel is dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. De specialiteit is gewaarborgd. Het verweer wordt daarom verworpen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, in Nederland wordt vervolgd.
Dit levert een weigeringsgrond op die uitzondering lijdt in gevallen waarin de Minister van Justitie en Veiligheid na advies van het openbaar ministerie en voorafgaand aan de beslissing tot overlevering opdracht heeft gegeven de vervolging te staken.
Bij brief van 25 februari 2019 heeft de Minister voornoemd bedoelde stakingsbeslissing aan de officier van justitie te Amsterdam doen toekomen. Deze brief bevindt zich in het dossier. Gelet daarop doet deze weigeringsgrond zich niet voor.

6.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18 en 26, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal;
handel in gestolen voertuigen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Die Leitende Oberstaatsanwältinte Münster heeft de volgende garantie gegeven:
“Verzekerd wordt dat de vervolgde persoon, in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van de geldige lezing van het kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan in de Europese Unie (pbl. L 327 van 05-12-2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging naar Nederland zal worden overgedragen.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 9 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Staatsanwaltschaft Münsterten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.