ECLI:NL:RBAMS:2019:1793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 857
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing opgeschorte inwerkingtreding van omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden in hotel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om opheffing van de opgeschorte inwerkingtreding van een omgevingsvergunning. De vergunning was van rechtswege verleend voor bouwwerkzaamheden in een hotel, nadat de gemeente Amsterdam niet tijdig had beslist op de aanvraag van verzoekster, [Hotel] B.V. Verzoekster had de voorzieningenrechter verzocht om de opgeschorte inwerkingtreding op te heffen, omdat zij financiële schade leed door het niet kunnen hervatten van de werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat er geen onherstelbare gevolgen verbonden waren aan de opheffing en er geen concrete aanwijzingen waren dat de vergunning in een eventuele bezwaarprocedure niet in stand zou blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoekster zwaarder wogen dan de belangen van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De voorzieningenrechter heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/857

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 maart 2019 in de zaak tussen

[Hotel] B.V., gevestigd te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. A. Blokhuis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. P.H.J. Ermers en mr. R. Offenberg).

Procesverloop

Met het besluit van 1 februari 2019 heeft verweerder bekendgemaakt dat er op 3 december 2018 van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend voor het verrichten van bouwwerkzaamheden in [Hotel] .
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om de op grond van artikel 6.1, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) opgeschorte inwerkingtreding van deze van rechtswege verleende omgevingsvergunning op te heffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door de [persoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
1. Verzoekster heeft op 9 september 2018 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor bouwwerkzaamheden in [Hotel] . Deze werkzaamheden bestaan – kort gezegd – onder andere uit het vervangen van de wanden van hotelkamers en het renoveren van de badkamers. Omdat verweerder niet tijdig op deze aanvraag heeft beslist, is de gevraagde omgevingsvergunning op 3 december 2018 van rechtswege verleend. Dit is tussen partijen niet meer in geschil. Op 1 februari 2019 [1] heeft verweerder deze vergunning bekendgemaakt.
2. Omdat er sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning geldt er op grond van artikel 6.1, vierde lid, van de Wabo een opgeschorte inwerkingtreding. Een dergelijke omgevingsvergunning treedt namelijk pas in werking na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken of indien er bezwaar is gemaakt tegen de vergunningverlening, op dit bezwaar is beslist.
3. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om de opgeschorte inwerkingtreding op te heffen, vanwege het volgende. Met de bouwwerkzaamheden was in het najaar van 2018 al aangevangen in die zin dat er al wanden van hotelkamers zijn gesloopt/weggehaald, waardoor er een open ruimte is ontstaan in het hotel. Op dat moment was echter de gevraagde omgevingsvergunning nog niet verleend. Verweerder heeft verzoekster daarom op 22 november 2018 met een last onder dwangsom gelast de bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden. Hier heeft verzoekster gehoor aan gegeven. Inmiddels is de gevraagde omgevingsvergunning verleend en bekendgemaakt, maar kan verzoekster de bouwwerkzaamheden nog niet hervatten, omdat er sprake is van opgeschorte inwerkingtreding. Het gevolg hiervan is volgens haar dat er al enige tijd 67 van de 110 hotelkamers in het hotel onbruikbaar zijn, waardoor zij onder meer om die reden financiële schade heeft geleden en nog steeds lijdt. Zij heeft er naar eigen zeggen daarom belang bij om de bouwwerkzaamheden zo snel mogelijk te kunnen hervatten. Bovendien gaat het om interne bouwwerkzaamheden die voldoen aan de voorwaarden uit het Bouwbesluit 2012 en die slechts een opwaardering van de oude situatie tot gevolg heeft, aldus verzoekster. Zij stelt dan ook dat er naar verwachting door derden geen bezwaar gemaakt zal worden tegen de verleende omgevingsvergunning.
Oordeel voorzieningenrechter
4.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek van verzoekster toe, in die zin dat de opgeschorte inwerkingtreding van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning wordt opgeheven en overweegt hiertoe het volgende.
4.2.
In beginsel bestaat er slechts aanleiding de opgeschorte inwerkingtreding van artikel 6.1, vierde lid, van de Wabo te doorbreken, indien aan de opheffing daarvan geen onherstelbare gevolgen zijn verbonden, dan wel er voldoende aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat de omgevingsvergunning na de (eventuele) bezwaarfase in stand zal blijven en gebleken is dat de vergunninghouder door handhaving van de opgeschorte inwerkingtreding onevenredig nadeel lijdt
4.3.1.
Aan het opheffen van de opgeschorte inwerkingtreding zijn in dit geval geen onherstelbare gevolgen verbonden. Immers, de wanden van hotelkamers zijn al gesloopt/weggehaald. Indien verzoekster besluit deze op te bouwen, is het na afronding daarvan ook feitelijk mogelijk om deze weer te slopen/weg te halen.
4.3.2.
Daarnaast ziet de voorzieningenrechter geen concrete aanwijzingen dat de verleende omgevingsvergunning in een eventuele bezwaarprocedure geen stand kan houden. Zoals ter zitting door de gemachtigden van verweerder is meegedeeld, is er tot op heden door derden geen bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning en evenmin zijn er bij verweerder klachten of vragen binnengekomen over de al verrichte bouwwerkzaamheden. Dit terwijl de bouwwerkzaamheden al in september/oktober 2018 zijn aangevangen. Het is dan ook onzeker of er uiterlijk op 15 maart 2019 (de laatste dag van de bezwaartermijn) door derden überhaupt bezwaar zal worden gemaakt. Mocht er door derden toch nog bezwaar gemaakt worden en mocht de daaruit voortkomende bezwaarprocedure leiden tot een voor verzoekster negatieve uitkomst, dan komt het voor haar rekening en risico indien zij de bouwwerkzaamheden reeds heeft hervat of afgerond.
4.3.3.
Verder staat ook het door verweerder geuite voornemen om de verleende omgevingsvergunning op korte termijn in te trekken op grond van de Wet Bibob [2] niet aan het opheffen van de opgeschorte inwerkingtreding in de weg. Daargelaten dat dit voornemen nog niet concreet is, omdat het Landelijk Bureau Bibob weliswaar om advies is gevraagd, maar het niet duidelijk is wanneer dit advies wordt uitgebracht, staat het hervatten van de bouwwerkzaamheden niet aan een toekomstige intrekking van de verleende omgevingsvergunning op grond van de Wet Bibob in de weg. Ook hiervoor geldt dat indien verweerder in de toekomst daadwerkelijk overgaat tot een dergelijke intrekking, het voor rekening en risico van verzoekster komt als zij de bouwwerkzaamheden op dat moment al heeft hervat of afgerond.
4.3.4.
Voor zover verweerder tot slot betoogt dat de brandveiligheid van het hotel gediend is met de opgeschorte inwerkingtreding, volgt de voorzieningenrechter dit betoog niet. De bouwwerkzaamheden zien immers onder meer op het aanbrengen van nieuwe (sub)brandcompartimentering. Verweerder heeft niet betwist dat de al gesloopte wanden worden vervangen door kwalitatief betere wanden, wat de brandveiligheid van het hotel juist ten goede komt.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de door verweerder genoemde belangen met het hervatten van de bouwwerkzaamheden (mogelijke bezwaren van omwonenden, brandveiligheid, intrekking op grond van de Wet Bibob) naar verwachting niet in het geding komen. Omdat verzoekster op haar beurt voldoende heeft onderbouwd een (financieel) belang te hebben bij het zo snel mogelijk kunnen hervatten van de bouwwerkzaamheden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de opgeschorte inwerkingtreding op te heffen en het verzoek van verzoekster dus toe te wijzen.
4.5.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht (€ 345,-) vergoedt. Om dezelfde reden veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • heft de opgeschorte inwerkingtreding van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning op met ingang van de dag van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Gepubliceerd op 6 februari 2019.
2.Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.