Op 12 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld en winkeldiefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de ten laste gelegde feiten te beoordelen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten zou worden veroordeeld, maar de rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlasteleggingen die betrekking hadden op artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Dit omdat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel niet als een wettelijk bevel kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en winkeldiefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 165 dagen, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische klachten en verslaving. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de bewezen geachte feiten voor de start van de proeftijd zijn gepleegd.