ECLI:NL:RBAMS:2019:1660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
13/136597-18 (A) en 13/158095-18 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en mishandeling door verdachte met psychische problemen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van meerdere vernielingen en mishandelingen. De feiten vonden plaats op 16 juni 2018 en 8 augustus 2018 in Amsterdam. De verdachte heeft op 16 juni 2018 de brievenbussen en voordeuren van zijn eigen woning en die van een ander vernield. Tevens heeft hij een agent mishandeld door een fiets naar hem te gooien. Op 8 augustus 2018 heeft hij zijn zus mishandeld door haar te stompen en te schoppen, en heeft hij haar telefoon, bril en waterkraan vernield. De rechtbank heeft de psychische gesteldheid van de verdachte in overweging genomen, wat heeft geleid tot een strafvermindering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar dat zijn psychische problemen wel een rol speelden in zijn gedrag. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de agent en de zus van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/136597-18 (A) 13/158095-18 (B)
Datum uitspraak: 6 maart 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. J.J.M. Kleiweg, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A
1. vernieling van de brievenbus en de voordeur van [verdachte] , op 16 juni 2018 te Amsterdam;
2. vernieling van de brievenbus en de voordeur van [persoon 1] , op 16 juni 2018 te Amsterdam;
3. poging tot zware mishandeling van verbalisant [verbalisant] op 16 juni 2018 te Amsterdam door een koffiebeker gevuld met (hete) koffie en een fiets tegen het lichaam/in de richting van voornoemde [verbalisant] te gooien, en als dat niet bewezen wordt mishandeling van verbalisant [verbalisant] door dezelfde handelingen.
Zaak B
1. mishandeling van [persoon 2] , door haar tegen het gezicht/hoofd te stompen en tegen het lichaam te schoppen, op 8 augustus 2018 te Amsterdam;
2. vernieling van een telefoon, een bril en een waterkraan van [persoon 2] , op 8 augustus 2018 te Amsterdam.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlagen 1 en 2.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
3.1.1.
Zaak A
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de vernielingen van twee brievenbussen en deuren op 16 juni 2018 en de mishandeling van een agent op die dag (het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde). Met betrekking tot dat laatste heeft hij aangevoerd dat het gooien van de beker koffie geen poging tot zware mishandeling of een mishandeling oplevert, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de koffie heet was en ook geen sprake is van een vloeistof die zorgt voor een onaangename fysieke ervaring. Het gooien van de fiets levert wel een mishandeling op.
3.1.2.
Zaak B
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de mishandeling van [persoon 2] en de vernielingen van haar spullen (het onder 1 en 2 ten laste gelegde).
3.2.
Standpunt van de verdediging
3.2.1.
Zaak A
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vernielingen van voordeuren en brievenbussen op 16 juni 2018 (het onder 1 en 2 ten laste gelegde) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de poging zware mishandeling dan wel mishandeling van de agent (het onder 3 ten laste gelegde) heeft zij vrijspraak bepleit. Verdachte heeft de fiets niet gegooid, maar voor zich of boven zijn hoofd gehouden. Hij was bang dat verbalisant [verbalisant] (hierna: [verbalisant] ) op hem zou gaan schieten en wilde de kogels met behulp van de fiets tegenhouden. Toen er op zijn benen geschoten werd, viel de fiets uit zijn handen. Van enig opzet is dus geen sprake. De verklaring van verdachte wordt door drie van de vier getuigen ondersteund. Alleen getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte met de fiets gooide. Zijn verklaring is echter niet betrouwbaar, omdat hij op 10 meter afstand stond en een joint had gerookt. Het gooien van de koffie heeft verdachte bekend, maar aangezien de koffie niet heet was en het om een kleine hoeveelheid ging, levert ook die handeling geen poging tot zware mishandeling of mishandeling op.
3.2.2.
Zaak B
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de mishandeling van [persoon 2] (het onder 1 ten laste gelegde) aangevoerd dat verdachte heeft gezegd dat hij zich slechts verdedigde. Met betrekking tot de vernieling van haar spullen (het onder 2 ten laste gelegde) heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Zaak A
3.3.1.1. Ten aanzien van de vernielingen van twee brievenbussen en deuren op 16 juni 2018 (het onder 1 en 2 ten laste gelegde)
De rechtbank vindt, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, de vernielingen van twee brievenbussen en deuren op 16 juni 2018 bewezen (onder 1 en 2 ten laste gelegd). Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
3.3.1.2. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
3.3.1.2.1. Poging tot zware mishandeling van een ambtenaar
De rechtbank vindt, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen dat er sprake is van een poging tot zware mishandeling van verbalisant [verbalisant] . De aard van de gedragingen, te weten het gooien van een fiets tegen de arm en het onderbeen van de verbalisant is onvoldoende om te kunnen spreken van een poging om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Vast staat dat verdachte koffie heeft gegooid naar de agent, maar niet bekend is wat de temperatuur van de koffie was. Niet gezegd kan worden dat er een aanmerkelijke kans was dat de agent daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.1.2.2. Mishandeling van een ambtenaar
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, bewezen dat verdachte verbalisant [verbalisant] heeft mishandeld door een fiets tegen zijn lichaam te gooien. [verbalisant] heeft verklaard dat verdachte de fiets met twee handen boven zijn hoofd hield en vervolgens met kracht op hem gooide. Hij voelde dat de fiets op de rechterkant van zijn lichaam terecht kwam. Zijn rechterarm, elleboog en knie werden geraakt. De foto’s van het letsel ondersteunen deze verklaring. Op de foto’s is namelijk te zien dat [verbalisant] één wond onder zijn knie en meerdere wonden op zijn onderarm had. Ook ondersteunt de verklaring van getuige [getuige] de verklaring van [verbalisant] . Ondanks de afstand is de verklaring van [getuige] voldoende gedetailleerd en daarmee betrouwbaar.
Partiële vrijspraak
Net als de officier van justitie en de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat het gooien van een beker met een kleine hoeveelheid koffie (waarvan niet bekend is of die koffie heet was) geen mishandeling oplevert.
3.3.2.
Zaak B
3.3.2.1. Ten aanzien van de mishandeling van [persoon 2] (het onder 1 ten laste gelegde)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zijn zus [persoon 2] heeft mishandeld. [persoon 2] heeft verklaard dat verdachte meermalen met gebalde vuist tegen haar gezicht/hoofd sloeg en eenmaal tegen haar bovenlijf schopte. De agenten die ter plaatse kwamen, hebben letsel gezien. Daarnaast zijn op de foto’s bloeduitstortingen en zwellingen aan de rechter- en de linkerkant van het gezicht en een verkleuring aan de zijkant van het lichaam van [persoon 2] te zien.
De rechtbank acht het, anders dan de raadsvrouw, niet aannemelijk dat verdachte zichzelf tegen [persoon 2] aan het verdedigen was. De raadsvrouw heeft dit standpunt onvoldoende feitelijk onderbouwd.
3.3.2.2. Ten aanzien van de vernielingen van telefoon, bril en waterkraan van [persoon 2] (het onder 2 ten laste gelegde)
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, bewezen wat onder 2 ten laste is gelegd. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte:
Zaak A
1. op 16 juni 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een brievenbus en een voordeur behorende bij woning [adres 2] , die aan een ander, te weten aan [verdachte] , toebehoorden, heeft beschadigd;
2. op 16 juni 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en een brievenbus behorende bij woning [adres 3] , die aan een ander, te weten aan [persoon 1] , toebehoorden, heeft beschadigd;
3. op 16 juni 2018 te Amsterdam een ambtenaar, [verbalisant] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door een fiets tegen het lichaam van voornoemde [verbalisant] te gooien.
Zaak B
1. op 8 augustus 2018 te Amsterdam [persoon 2] heeft mishandeld door meermalen tegen het gezicht/hoofd van voornoemde [persoon 2] te stompen en eenmaal tegen het lichaam van voornoemde [persoon 2] te schoppen;
2. op 8 augustus 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, een bril en een waterkraan die aan een ander, te weten aan [persoon 2] , toebehoorden, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

7.1
Standpunt van de verdediging
De psychiater en psycholoog konden geen uitspraak doen over de vraag of bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, en zo ja, of die stoornis de keuzes en het gedrag van verdachte ten tijde van de strafbare feiten beïnvloedde. Op basis van de verklaringen van familieleden van verdachte, mag er vanuit worden gegaan dat sprake was van ontoerekeningsvatbaarheid. In dat geval zou hij moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat verdachte (volledig) ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De rapporten van de psycholoog en de psychiater geven daartoe geen aanleiding, en ook de verklaringen van de familieleden bieden daarvoor onvoldoende grond. Aannemelijk is wel dat verdachte kampte (en kampt) met psychische problemen, maar dat betekent niet zonder meer dat verdachte de door hem begane feiten niet kunnen worden toegerekend.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft hij een taakstraf van 60 uren geëist, met aftrek van voorarrest en met bevel, voor het geval dat de de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en aldus geen straf of maatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte kampt met psychische en fysieke problemen. Op 16 juni 2018 is hij door de politie in zijn been geschoten en hij heeft (ook na diverse operaties) nog altijd veel last van de gevolgen daarvan.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft meerdere goederen van familieleden vernield. Daarnaast heeft hij zijn zus en een agent mishandeld. De rechtbank vindt dit ernstige feiten. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten een grote inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van zijn familie en de lichamelijke integriteit van zijn zus en een verbalisant. Verdachte heeft bij hen allen gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf de oriëntatiepunten die door Nederlandse strafrechters zijn vastgelegd. Deze oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
Uit het strafblad van verdachte van 25 januari 2019 blijkt dat verdachte niet recent voor gelijksoortige strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapporten van 16 oktober 2018, opgesteld door psycholoog L. Stam en psychiater E.A.M. Schouten. De psycholoog rapporteert dat de aanwezigheid van psych(iatr)ische problematiek bij verdachte evident is. Op de voorgrond staan gedesorganiseerd gedrag, wantrouwen, achterdocht en prikkelbaarheid, waarbij stress wegens sociaal-maatschappelijke problemen de symptomen lijken te verergeren. Hoe de problematiek in diagnostische zin te omschrijven valt, wordt vanuit het beperkte onderzoek echter onvoldoende helder. Nader onderzoek naar psychotische klachten en middelengebruik is sterk geïndiceerd en ook dient psychotrauma verder te worden uitgevraagd, alvorens nader onderzoek naar eventuele persoonlijkheidsproblematiek kan plaatsvinden.
De psychiater rapporteert dat er vermoedens zijn van schizofrenie, een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis, een theatrale persoonlijkheidsstoornis en traumaproblematiek. Verdachte lijkt weinig beschermende functies te hebben in zijn persoonlijkheid of functioneren. Bij meer structuur en ondersteuning wordt de kans op agressie waarschijnlijk lager. De dak- en thuisloosheid zorgen voor stress en mogelijk voor een gevoel van onrecht. Dit verhoogt de kans op recidive. Alcoholgebruik verhoogt daarnaast de kans op (agressieve) impulsdoorbraken. De psychiater adviseert om de huidige ACT-zorg vanuit [naam instelling] en huisvesting in [naam huisvesting] voort te zetten. Eventueel kan de expertise van het forensische ambulante team van Inforsa worden gevraagd.
Hoewel de deskundigen geen uitspraak kunnen doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van de feiten weegt de rechtbank de psychische gesteldheid van verdachte in sterk strafverminderende zin mee. Ook zijn familieleden zien dat verdachte zich rondom de periode van de gepleegde feiten zeer verward gedroeg, onberekenbaar was en dat hij een zwaar leven leidt waarbij hij gedurende veel periodes dakloos is en verslaafd is aan alcohol. De nadruk bij het opleggen van een straf zal dan ook moeten liggen op behandeling van zijn verslaving, het hebben en houden van een woning en het voorkomen dat hij weer agressief wordt. De rechtbank vindt het van groot belang dat de huidige hulp die er is gecontinueerd wordt en dat verdachte verplicht wordt daar aan mee te blijven werken. De reclassering kan daar toezicht op houden als er bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Daarom vindt de rechtbank het niet wenselijk dat er wordt afgezien van enige straf of maatregel zoals de raadsvrouw voorstelt.
Ook neemt de rechtbank als strafverminderende omstandigheid mee dat de feiten ook voor verdachte zelf grote gevolgen hebben gehad. Verdachte is namelijk, nadat hij de fiets naar de verbalisant had gegooid, meerdere keren in zijn been geschoten. Ongeacht het antwoord op de vraag of dat schieten rechtmatig is gebeurd (dat is in deze procedure niet aan de orde), zit verdachte momenteel in een rolstoel en heeft hij meerdere operaties moeten ondergaan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende vindt de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden (met aftrek van voorarrest), met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, passend. Die straf zal de rechtbank daarom aan verdachte opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant] (zaak A – feit 3)
De benadeelde partij [verbalisant] vordert € 350,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft - vanwege de door haar bepleitte vrijspraak - verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het [verbalisant] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 350,-.
9.2.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 2] (zaak B – feit 2)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 909,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de kredietkosten van de telefoon (€ 408,- (€ 17,- x 24 maanden)) en de restwaarde van de bril (€ 60,-) toe te wijzen - vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel - en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering (deels) niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering is niet ondertekend. Voorts is het telefooncontract niet van een datum voorzien en staat deze niet op naam van [persoon 2] .
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan [persoon 2] door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De officier van justitie heeft aangegeven dat hij voorafgaand aan de zitting contact met de dochter van [persoon 2] over de vordering heeft gehad waaruit blijkt dat het de bedoeling was van [persoon 2] een vordering in te dienen. De rechtbank leidt daaruit af dat de vordering, hoewel niet ondertekend, door of namens [persoon 2] is ingediend. Evenals de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de aard en inhoud van het contract van de telefoon vragen opwerpt mede omdat niet duidelijk is op wiens naam het telefooncontract staat. De behandeling van de vordering levert ten aanzien van de schade aan de telefoon een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering op dat punt onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden uitgesteld. Wat betreft de schade aan de bril volgt de rechtbank de officier van justitie.
De rechtbank zal de vordering ter zake van de bril dus toewijzen tot een bedrag van € 60,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (8 augustus 2018). De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 60,-.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Zaak A
Verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Zaak B
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Zaak A
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Zaak B
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

1.Behandelverplichting – Ambulante behandeling

wordt verplicht om de behandeling door het ACT-team van [naam instelling] voort te zetten, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psych(iatr)ische problematiek, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

2.Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang

wordt verplicht om bij [naam huisvesting] van [naam instelling2] of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De rechtbank draagt het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (gevestigd aan de [adres 4] te Amsterdam)
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant] (zaak A, feit 3)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant] toe tot een bedrag van € 350,- (driehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 juni 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [verbalisant] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [verbalisant] , te betalen de som van € 350,- (driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 juni 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zeven dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 2] (zaak B, feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 60,- (zestig euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 2] , te betalen de som van € 60,- (zestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van één dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2019.
[...]