ECLI:NL:RBAMS:2019:1658

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
13/654111-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een kettingslot tegen een agent in burger

Op 6 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 april 2018, waarbij de verdachte met een kettingslot van 3,76 kilogram het hoofd en de handen van het slachtoffer, een agent in burger, heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de telefoon van het slachtoffer wilde raken, omdat hij niet wilde dat er foto's van hem op internet verschenen. De rechtbank heeft de poging tot doodslag niet bewezen geacht, maar wel de poging tot zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 2.000,- aan het slachtoffer te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook geoordeeld over vormverzuimen in het vooronderzoek, maar heeft deze verzuimen niet als zodanig zwaarwegend geacht dat dit gevolgen zou moeten hebben voor de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654111-18
Datum uitspraak: 6 maart 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 21 april 2018 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag of zware mishandeling door met een 3,76 kilogram wegend kettingslot tegen het hoofd en de (afwerende) handen van [persoon 1] te slaan. Mocht dit niet bewezen worden dan zijn dezelfde handelingen als een mishandeling tenlastegelegd. De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van een poging tot doodslag. Door met kracht met een kettingslot van 3,76 kilogram tegen de zijkant van het hoofd, naast de slaap, van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [persoon 1] zou komen te overlijden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van een poging tot doodslag. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte één keer vanaf de zijkant - zonder kracht - met een kettingslot tegen het hoofd van [persoon 1] heeft geslagen. Uit de in de pleitnota aangehaalde jurisprudentie blijkt dat van een poging tot doodslag sprake kan zijn indien meermalen met een kettingslot op het hoofd en/of het lichaam is geslagen. Indien één keer met een kettingslot op het hoofd is geslagen, is hoogstens sprake van een poging tot zware mishandeling.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 23 maart 2018 had “[naam 1]” een pand gekraakt aan de [adres 1] te Amsterdam. Als protest tegen deze kraak had “[naam 2]” vervolgens, op 21 april 2018, in diezelfde straat een pand gekraakt. Om gewelddadige confrontaties te voorkomen, werd veel politiecapaciteit ingezet. Het slachtoffer [persoon 1] was die dag agent in burger en maakte foto’s van personen die zich daar op straat bevonden. Verdachte was het hier niet mee eens en wilde niet dat er foto’s van hem op internet zouden verschijnen. Verdachte dacht dat [persoon 1] een aanhanger was van “[naam 2]”. Hij zag dat [persoon 1] aan het telefoneren was en besloot op dat moment om [persoon 1] van achteren met een bijna 4 kilogram wegend kettingslot aan te vallen. Hij wilde daarmee de telefoon uit de handen van [persoon 1] slaan, zo verklaarde hij tijdens de zitting. [persoon 1] zag verdachte vanuit zijn ooghoek aan komen rennen en kon met zijn hand het kettingslot enigszins afweren. Toen verdachte probeerde [persoon 1] nogmaals te raken, maakte [persoon 1] zich als politie kenbaar en trok hij zijn wapen. Vervolgens is verdachte weggerend en aangehouden.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank ziet zich voor de juridische vraag gesteld of verdachte voorwaardelijk opzet had om [persoon 1] van het leven te proberen te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Volgens vaste rechtspraak geldt de volgende definitie en maatstaf voor voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Vrijspraak van een poging tot doodslag
Nu de hand van [persoon 1] , waarmee hij de telefoon aan zijn oor hield, een deel van de klap heeft opgevangen en het om één slag ging waarbij uit het dossier niet valt af te leiden dat dat een krachtige slag was, kan niet worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank daarom een poging tot doodslag niet bewezen en zal zij verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling
De rechtbank is, evenals de raadsvrouw, van oordeel dat wel bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft, door met een bijna 4 kilogram wegend kettingslot tegen het hoofd van [persoon 1] te slaan, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 21 april 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [persoon 1] is toe gefietst met een 3,76 kilogram wegend kettingslot en vervolgens voornoemde [persoon 1] met versnelde pas van achteren heeft benaderd en van achteren heeft aangevallen en vervolgens met voornoemd kettingslot tegen het hoofd en de afwerende handen van voornoemde [persoon 1] heeft geslagen en vervolgens wederom aanstalten heeft gemaakt om voornoemde [persoon 1] met voornoemd kettingslot te raken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Vormverzuimen

8.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat in het vooronderzoek sprake is geweest van vormverzuimen.
Opnemen (tele)communicatie
Allereerst is de bevoegdheid opnemen (tele)communicatie ingezet om het adres van verdachte te achterhalen. In de machtiging van de rechter-commissaris staat niet vermeld dat het adres [adres 2] in ieder geval al twee keer, maar misschien meerdere keren, in relatie tot verdachte naar voren was gekomen. Daarmee is de rechter-commissaris verkeerd geïnformeerd en was er een adres bekend waar verdachte verbleef of in ieder geval had verbleven. Het opnemen van (tele)communicatie was daarom niet noodzakelijk in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het onderzoek vorderde het ook niet dringend in de zin van artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering. Het tappen van de telefoon was in strijd met het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel. Door het aftappen van de (tele)communicatie is een niet gerechtvaardigde inbreuk gemaakt op het privéleven van verdachte. Verdachte heeft door dit verzuim daadwerkelijk nadeel opgelopen.
Uitlezen van de telefoon
Uit de processen-verbaal in het dossier volgt verder dat de telefoon van verdachte is doorzocht en er een kopie van de inhoud van de telefoon (alle gegevens die daar op stonden) aan het onderzoeksteam beschikbaar is gesteld. Wederom levert dit een inbreuk op het privéleven op. Of de informatie die is verkregen uiteindelijk ook is gebruikt, is daarbij niet relevant. Dat uit het dossier niet blijkt dat het onderzoeksteam kennis heeft genomen van die informatie, wil niet veel zeggen. Misschien vonden zij het niet relevant voor het onderzoek en is er om die reden geen proces-verbaal van opgemaakt. Gelet op de nieuwe lijn van de jurisprudentie van de Hoge Raad, was de tussenkomst van een rechter-commissaris vereist. De politie heeft inzage gehad in de telefoon waar veel gegevens uit verdachtes privéleven in zijn opgeslagen. Verdachte heeft daarom ook van dit verzuim nadeel ondervonden. Beide vormverzuimen dienen met strafvermindering te worden gecompenseerd.
8.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van enig vormverzuim.
Opnemen (tele)communicatie
Voor de aanhouding van verdachte was het handig om te weten of verdachte daadwerkelijk op het adres verbleef. Het opnemen van de (tele)communicatie was juist bedoeld om de rechten van anderen, zoals een partner of kinderen, niet te schenden. De rechter-commissaris was goed geïnformeerd en verdachte heeft er geen nadeel van ondervonden.
Uitlezen van de telefoon
Niet kan worden vastgesteld dat door het leegtrekken van de telefoon het complete privéleven van verdachte in beeld was. Als het Openbaar Ministerie voor dit soort handelingen toestemming zou moeten vragen, zouden rechter-commissarissen overbelast raken.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Opnemen (tele)communicatie
Indien het adres van een verdachte in een regulier opsporingsonderzoek onbekend is, is het in beginsel geoorloofd om (bijzondere) opsporingsbevoegdheden in te zetten om het adres en daarmee de verblijfplaats van een verdachte te achterhalen. De eisen van subsidiariteit en proportionaliteit brengen met zich dat allereerst gekeken moet worden naar middelen die de minste inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Pas als die middelen geen uitkomst bieden kan gekozen worden voor zwaardere middelen zoals het opnemen van telecommunicatie. In dit geval waren er aanwijzingen dat verdachte op het adres [adres 3] verbleef en had dat eerst gecontroleerd kunnen worden. Nu dat niet is gebeurd en er meteen is overgegaan tot het tappen van zijn telefoon is er sprake van een vormverzuim. Nu van enig concreet nadeel echter niet is gebleken, volstaat de rechtbank met de constatering van dit verzuim en zal zij er verder geen gevolgen aan verbinden.
Uitlezen van de telefoon
De politie heeft gegevens uit de telefoon van verdachte gehaald en gekopieerd. In beginsel gaat de rechtbank ervan uit dat de politie dat doet om onderzoek naar die gegevens te verrichten. Nu uit het dossier niet duidelijk wordt of daadwerkelijk nader onderzoek is verricht kan de mate waarin inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte niet goed worden vastgesteld. Om die reden zou de rechtbank normaal gesproken de zaak aanhouden en het Openbaar Ministerie verzoeken dat uit te zoeken. In dit geval zal de rechtbank dat niet doen, nu door de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat in dat geval een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven zou zijn verkregen.

9.Motivering van de straf

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de vormverzuimen die strafvermindering rechtvaardigen en de straffen die in soortgelijke en ernstigere zaken worden opgelegd, verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om het meerdere in voorwaardelijke vorm op te leggen.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [persoon 1] en heeft daarbij een kettingslot als wapen gebruikt. Met een dergelijk slagwapen had verdachte ernstig letsel bij [persoon 1] kunnen aanrichten. Dat dit niet is gevolgd, is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Naast de gevolgen die dit heeft gehad voor [persoon 1] , draagt dergelijk geweld bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Temeer nu dit geweld heeft plaatsgevonden op een openbare plek en gericht is geweest tegen een politieagent.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 25 januari 2019 is verdachte niet recent voor gelijksoortige strafbare feiten veroordeeld.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf oriëntatiepunten die zijn vastgesteld door Nederlandse strafrechters. Die oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Er is echter geen oriëntatiepunt voor een poging tot zware mishandeling. Wel wordt voor (middel) zware mishandeling met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden als oriëntatiepunt genoemd. De rechtbank zoekt aansluiting bij dit oriëntatiepunt. Het feit dat het hier om een poging gaat en niet om een voltooide zware mishandeling weegt mee in strafverminderende zin.
Als strafverzwarende omstandigheid neemt de rechtbank in overweging dat verdachte, ook ter terechtzitting, geen enkel berouw heeft getoond. Dat [persoon 1] niet van [naam 2] was, maar een politieagent in burger bleek te zijn, maakte niet dat hij excuses aanbood aan het slachtoffer of op een andere manier empathie toonde.
Verdachte heeft door zijn proceshouding blijk gegeven van een gebrek aan respect voor politieagenten. [persoon 1] heeft aangegeven dat hij zich onveilig voelde op straat en dat dat tevens een belemmering vormde bij de (verdere) uitoefening van zijn ambt.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank geen poging doodslag heeft bewezenverklaard maar een poging zware mishandeling.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend. Een voorwaardelijk deel legt de rechtbank op om verdachte ervan te weerhouden dat hij dit nog een keer doet.

10.Beslag

De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen (te weten: een scheenbeschermer, een jas en een zaktelefoon) die aan verdachte toebehoren, dienen aan verdachte te worden teruggegeven.

11.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 3.400,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering te matigen tot maximaal € 750,- en voor het overige af te wijzen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro).

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde (eerste alternatief), te weten een poging tot doodslag.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde (tweede alternatief) heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
een poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1. 1.00 STK Scheenbeschermer
-
5561709
2. 1.00 STK Jas
-
5561708
3. 1.00 STK Zaktelefoon
SONY EXPERIA
5611998
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] , toe tot een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1] , te betalen de som van € 2.000,- (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en R.H.G. Odink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2019.
[...]