ECLI:NL:RBAMS:2019:1636

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
13-225256-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte met richtlijn voor opname in zorginstelling na plaatsing

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1981 en gedetineerd in een detentiecentrum. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder het opzettelijk vernielen van een ruit van de metro, bedreiging van personen, en belediging van ambtenaren. De feiten vonden plaats in Amsterdam tussen oktober en november 2018. De rechtbank heeft de zaken samengevoegd en op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 21 februari 2019, waarin de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten, een beslissing genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een geestelijke stoornis, namelijk schizofrenie, en dat hij in het verleden meerdere keren is veroordeeld voor misdrijven. Gezien de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte, heeft de rechtbank besloten om de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaar, met het advies dat de verdachte na plaatsing in de ISD zo spoedig mogelijk zal worden opgenomen in de Oranjeborg of een soortgelijke instelling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen voor materiële schade, maar afgewezen voor immateriële schade. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten, de recidivekans van de verdachte en de noodzaak van behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13-225256-18 (A), 13-242719-18 (B), 13-684483-18 (C) en 23-000946-15 (TUL)
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is het volgende ten laste gelegd.
Zaak A
hij op of omstreeks 11 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van de metro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan GVB Exploitatie BV toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Zaak B, feit 1
hij op of omstreeks 31 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen: “ik maak jullie dood” en/of “wie belt die gaat eraan. Dan schiet ik je dood”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Zaak B, feit 2
hij op of omstreeks 31 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf en/of een politiecel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan politieeenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Zaak C, feit 1
hij op of omstreeks 6 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik kom van een klein eiland, je gaat zien, ik ga je zaak verbranden" en/of "Die Surinaamse aap, ik gooi zijn raam in en ik blaas zijn zaak op", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Zaak C, feit 2
hij op of omstreeks 06 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 3] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door voornoemde [persoon 3] in/tegen het gezicht te spugen.
Zaak C, feit 3
hij op of omstreeks 6 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 4] en/of [persoon 5] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie kapot, ik haat de politie. Conjo bo mama, Makamba Puta Madre, ze moeten jou kapot maken op Curacao, ik zorg ervoor dat jij kapot gemaakt wordt als je op Curacao bent, ik heb veel vrienden" en/of "Ik neuk je vrouw, je vrouw had mij gepijpt gisteren. Ga de pik zuigen van je collega" en/of "Sunchi mi Sanka", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak C onder 2 is ten laste gelegd. Nu de aangifte van de medewerker van de politie niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel, moet verdachte hiervan worden vrijgesproken.
3.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
op 11 november 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de metro, dat aan een ander, te weten aan GVB Exploitatie BV toebehoorde, heeft vernield.
Zaak B, feit 1
op 31 oktober 2018 te Amsterdam [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen: “ik maak jullie dood” en “wie belt die gaat eraan. Dan schiet ik je dood”.
Zaak B, feit 2
op 31 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf, dat aan een ander, te weten aan politie-eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft onbruikbaar gemaakt.
Zaak C, feit 1
op 6 november 2018 te Amsterdam [persoon 2] heeft bedreigd met brandstichting door voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik kom van een klein eiland, je gaat zien, ik ga je zaak verbranden".
Zaak C, feit 3
op 6 november 2018 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 4] en [persoon 5] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie kapot, ik haat de politie. Conjo bo mama, Makamba Puta Madre, ze moeten jou kapot maken op Curaçao, ik zorg ervoor dat jij kapot gemaakt wordt als je op Curaçao bent, ik heb veel vrienden" en "Ik neuk je vrouw, je vrouw had mij gepijpt gisteren. Ga de pik zuigen van je collega" en "Sunchi mi Sanka".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Hoewel verdachte lijdt aan een gebrekkig ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waardoor mogelijk sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid, is er geen sprake van een situatie dat de bewezen verklaarde feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank verwijst naar wat daarover hierna in rubriek 7.3 is opgemerkt. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest, en dat daarom de vordering na voorwaardelijke veroordeling kan worden afgewezen.
De ISD-maatregel is bij uitstek geschikt voor personen met problemen, zoals die van de verdachte, te behandelen. Het is voor de mensen om hem heen ingewikkeld om met zijn boosheid om te gaan. De verdachte moet in Oranjeborg worden geplaatst zodra die mogelijkheid zich voordoet.
De vordering van de benadeelde partijen GVB Exploitatie BV, Nationale politie en [persoon 3] kunnen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de vordering van benadeelde partij [persoon 2] is de officier van justitie van mening dat sprake was van een heftige bedreiging die moeilijk voor de benadeelde partij was te verwerken. De vordering voor immateriële schadevergoeding van € 2.000,00 moet echter gematigd worden en kan worden toegewezen tot een bedrag van € 200,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd, onder verwijzing naar haar pleitnotities, dat criminelen moeten worden bestraft en dat zieken moeten worden behandeld. Zij is van mening dat er ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte hallucinaties of wanen waren en/of dat er sprake was van een psychose. Verdachte is ontspoord geraakt door de thuissituatie. Hij maakt zich alleen schuldig aan overlast veroorzakende delicten, waarbij de indicatie van geweld- of vermogensdelicten ontbreekt.
De verdachte voldoet aan de harde ISD-criteria, maar niet aan de zachte. Hij heeft ziekte-inzicht en weet dat hij schizofrenie heeft. Verdachte is medicatietrouw. Hij wil een eigen woning. Een ISD-maatregel zal een relatief grote kans van slagen hebben. Verdachte zal worden geleid naar begeleid kamerwonen, maar de vraag is of dit, gelet op de proportionaliteit en subsidiariteit, de enige weg is naar begeleid kamerwonen en het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding.
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de verdachte verminderd of volledig toerekeningsvatbaar is en dat de strafzaak moet worden aangehouden voor een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte vanwege de psychische stoornis moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft zij verzocht een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen en meest subsidiair heeft zij bepleit de ISD-maatregel voor de duur van één jaar op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2019;
- een reclasseringsadvies van de GGZ Reclassering Inforsa van 28 januari 2019;
- een ISD trajectconsult van psychiater C. Capalneanu van 26 november 2018;
- een beknopt reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 14 november 2018.
Verder heeft de rechtbank ter zitting van 21 februari 2019 reclasseringswerker P.M. van Doleweerd, verbonden aan de GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam, als deskundige gehoord.
De verdachte heeft zich in een periode van twee weken schuldig gemaakt aan vijf misdrijven. Door [persoon 1] en [persoon 2] te bedreigen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van deze personen. Door het uiten van de bedreigingen heeft verdachte niet alleen deze slachtoffers, maar ook andere personen schrik aangejaagd. Door het vernielen en onbruikbaar maken van respectievelijk een raam van een metro en een dagverblijf van de politie heeft verdachte financiële schade veroorzaakt. Daarnaast is het beledigen van politieambtenaren niet alleen kwetsend voor de personen in kwestie zelf, maar maakt verdachte ook in het algemeen inbreuk op het gezag van de politie. Dit zijn ernstige en overlast gevende feiten en deze feiten worden de verdachte aangerekend.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de in zaak A, zaak B onder 1 en 2 en zaak C onder 1 bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte, met uitzondering van zaak C onder 3, misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode van 31 oktober 2018 tot en met 11 november 2018 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De psychiater C. Capalneanu, aangesloten bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), heeft op 26 november 2018 in het kader van een ISD-trajectconsult gerapporteerd. In dit rapport is onder meer vermeld dat de verdachte is gediagnostiseerd met schizofrenie, verslavingsproblematiek en een laag intelligentie niveau. Ziektebesef is aanwezig en ziekte-inzicht is gedeeltelijk aanwezig. Gedurende de eerste dagen van detentie heeft verdachte last gehad van onttrekkingssymptomen in de vorm van psychotische belevingen, waardoor hij heeft geprobeerd zijn cel in brand te steken en hij voor zijn eigen veiligheid in de ISO is geplaatst. Verdachte is al vanaf zijn 21e jaar verslaafd aan cannabis en heeft in het (nabije) verleden XTC en cocaïne gebruikt. Hij is een jaar geleden bijna overleden aan een overdosis crack-cocaïne. Verdachte is vanwege de schizofrenie in behandeling bij Inforsa/Mentrum te Amsterdam en gebruikt antipsychotische medicatie. Verdachte wil niet meer in Amsterdam wonen, omdat hij het daar niet gaat overleven. Er zijn mensen die hem opzoeken, maar daar kan hij vanwege zijn veiligheid niet te veel over zeggen. Ten tijde van het vernielen van de ruit van de metro had verdachte veel cannabis gebruikt. Hij had last van forse achterdocht, horen van stemmen en visuele hallucinaties. Er zijn geen contra-indicaties voor een ISD-maatregel. Het delict (zaak A) is niet dusdanig van aard om een Pro Justitia rapportage te indiceren, zodat een nader gedragskundig onderzoek niet nodig is. Zonodig kan er tijdens het ISD-traject een uitgebreide verdiepingsdiagnostiek worden aangevraagd.
Uit het reclasseringsadvies van de GGZ Inforsa van 28 januari 2019 volgt dat bij de 38 jarige verdachte sprake is van een ernstige maatschappelijke teloorgang. Hij is door ernstige psychiatrische problemen, gecombineerd met verslavingsproblematiek niet in staat om zich staande te houden in de maatschappij. Verdachte pleegt regelmatig in verwarde/psychotische staat delicten. Naast een schizofrene stoornis is er sprake van een verstandelijke beperking. Verdachte heeft een IQ van 57. Dit alles maakt dat hij langdurig intensieve hulp en ondersteuning nodig heeft. Verdachte heeft meermaals (ambulante) begeleiding gehad van de reclassering en is in deze periodes niet in staat gebleken om zelfstandig of begeleid te wonen in Amsterdam. De begeleidings-trajecten binnen een drangkader bieden te weinig structuur voor hem waardoor hij blijft recidiveren en veelvuldig niet op afspraken verschijnt. De reclassering is van mening dat het opleggen van de ISD-maatregel de meest gewenste manier is om een gedegen hulpverleningstraject via een dwangkader vorm te geven. Verdachte heeft gezegd dat hij moe is van het leven dat hij leidt en dat hij graag iets wil veranderen maar dat dit niet lukt. Hij lijkt hierover gefrustreerd en verdrietig. De reclassering schat in dat er een hoge kans op recidive is. Verdachte is niet in staat om zich te conformeren aan begeleiding in een ambulant kader en pleegt zeer veelvuldig delicten, waarbij ook sprake is van een gevaarrisico.
De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Gedurende de intramurale fase van de maatregel kan verdachte binnen een penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) verder stabiliseren, onder andere door middel van het aanbrengen van structuur en door middel van instellen op antipsychotica. Gedurende de intramurale fase kan er verdere actuele diagnostiek plaatsvinden zodat betrokkene verder geplaatst kan worden. Verdachte kan gedurende de extramurale fase geplaatst worden in een woon-zorg instelling als Oranjeborg of gelijkwaardig geïndiceerde woon-zorginstelling waar de woon-zorgplek, via een indicatie en financiering onder de Wet op Langdurige Zorg na afloop van de maatregel, is gegarandeerd.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de verklaring van deskundige P.M. van Doleweerd, die op de zitting van 21 februari 2019 heeft verklaard zich aan te sluiten bij het advies van 28 januari 2019. Zij heeft er met name op gewezen dat verdachte op een plek moet komen waar hij zich goed gaat voelen, zoals Oranjeborg of een soortgelijke instelling. Gelet op het ISD trajectconsult zal hij mogelijk verminderd, maar niet volledig ontoerekeningsvatbaar worden verklaard. Verdachte is zwakbegaafd en functioneert op het niveau van een kind. Er is sprake van een statische problematiek en verdachte zal niet meer op een cognitief gezond niveau gaan functioneren. Verdachte zorgt in de samenleving voor angst en pleegt schokkend gedrag. Hij heeft zorg nodig en de reclassering gunt hem in het kader van dwang een plaats in Oranjeborg. Daar kan hij veilig blijven wonen met andere mensen en zijn talenten benutten. De deskundige heeft de rechtbank verzocht om een richtinggevend advies in het vonnis op te nemen, te weten: “Dat verdachte na plaatsing in de ISD-maatregel zo spoedig mogelijk zal worden opgenomen in Oranjeborg of een soortgelijke instelling”. Een richtinggevend advies is belangrijk, omdat gedurende de periode van de trajectbepaling (8 tot 12 weken) de zorgindicatie wordt bepaald. De ISD heef de potentie om de recidivekans te blokkeren. Vanwege de ligging en regels van Oranjeborg zijn verdovende middelen en alcohol niet voorhanden. Het gebruik daarvan door verdachte is niet een contra-indicatie voor opname in Oranjeborg.
Verdachte lijdt al langere tijd aan een chronische stoornis van de geestvermogens. Hij is gediagnostiseerd met schizofrenie, verslavingsproblematiek en is zwakbegaafd. De psychiater die verdachte op 21 november 2018 heeft bezocht in het kader van een ISD-trajectconsult heeft geconcludeerd dat een Pro Justitia rapportage niet geïndiceerd was en dat er geen aanleiding was voor nadere diagnostiek. De verdachte is na het verhoor bij de politie op 31 oktober 2018 beoordeeld door SPOR (Spoedeisende Psychiatrische Onderzoeks Ruimte) en toen is geconstateerd dat er geen aanleiding was om verdachte op grond van de Wet BOPZ gedwongen te laten opnemen. Een en ander duidt er op dat de toestand van verdachte niet zodanig was dat hij geen enkel besef van zijn handelen had of als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank heeft ook acht geslagen op door de raadsvrouw overgelegde stukken over de persoon van verdachte, waaronder de Pro Justitia rapporten van 13 mei 2008, maar ziet daarin geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de bewezen verklaarde feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het gegeven dat verdachte wellicht verminderd toerekeningsvatbaar is dan wel zou kunnen zijn, maakt dat niet anders. Gelet op het advies van de psychiater acht de rechtbank een nader onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte niet nodig, noch in het belang van de verdediging, zodat ook het verzoek om aanhouding om een psychiater en een psycholoog te benoemen wordt afgewezen.
De rechtbank is niet gebleken van redenen om de ISD-maatregel niet op te leggen. Een voorwaardelijke ISD-maatregel met oplegging van bijzondere voorwaarden is een gepasseerd station. Uit het reclasseringsrapport volgt immers dat verdachte niet in staat is om zich te conformeren aan begeleiding in een ambulant kader. Daarnaast hebben de eerder aan verdachte opgelegde straffen er niet toe geleid dat verdachte zijn gedrag heeft veranderd. Gelet op de door verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade dient het belang van de samenleving nu voorop te staan. Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om, zoals door de raadsvrouw is verzocht, de duur van de ISD‑maatregel te beperken tot één jaar. De rechtbank zal dan ook de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank neemt het advies van de deskundige over en geeft het richtinggevend advies dat de verdachte na plaatsing in de ISD-maatregel zo spoedig mogelijk zal worden opgenomen in Oranjeborg of een soortgelijke instelling. Gelet op de voorgeschiedenis van verdachte en de informatie die daarover al beschikbaar is acht de rechtbank het niet strikt noodzakelijk dat verdachte het gehele intramurale traject zal hoeven te doorlopen, maar acht het aangewezen dat hij zo spoedig mogelijk een passende behandeling krijgt.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet aanleiding om uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen, om inzicht te krijgen in het verloop van de maatregel tot dan toe.
Zaak C, feit 3 (artikel 9a Sr)
Zoals hiervoor overwogen is voor feit 3 in zaak C geen voorlopige hechtenis toegestaan. Dat brengt met zich mee dat voor dat feit niet mede de ISD-maatregel kan worden opgelegd. De rechtbank zal dan ook bepalen dat aan de verdachte in die zaak geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
7.4.
De vorderingen van de benadeelde partijen
7.4.1.
GVB Exploitatie B.V. (zaak A)
De benadeelde partij GVB Exploitatie B.V. vordert € 1096,41 exclusief BTW aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Verder moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen, omdat de benadeelde partij zelf in staat wordt geacht zorg te dragen voor de inning van de schadevergoeding.
7.4.2.
Nationale politie, eenheid Amsterdam (zaak B, feit 2)
De benadeelde partij Nationale politie, eenheid Amsterdam, vordert € 58,08 inclusief BTW aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voor zover de gevorderde schade bestaat uit een bedrag aan BTW (€ 58,08 - € 48,00 = € 10,08) moet de vordering worden afgewezen, omdat de benadeelde partij de BTW kan verrekenen en dit bedrag daarom geen schade voor haar oplevert.
Verder moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen, omdat de benadeelde partij zelf in staat wordt geacht zorg te dragen voor de inning van de schadevergoeding.
7.4.3.
[persoon 2] (zaak C, feit 1)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 2.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Door het bewezen geachte voelt de benadeelde partij zich onveilig en is hij bang dat de verdachte zijn dreigement zal uitvoeren.
De rechtbank overweegt omtrent deze vordering als volgt.
In het geval er geen sprake is van fysiek letsel, moet worden bezien of sprake is van aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van de persoon op andere wijze is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen [1] . Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of zich gekwetst voelen is niet genoeg. Immateriële schadevergoeding komt enkel voor vergoeding in aanmerking als de benadeelde voldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in vorenbedoelde zin heeft geleden. De vordering zal daarom worden afgewezen [2] .
7.4.4.
[persoon 3] (zaak C, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 200,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
7.5.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 23 november 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23-000946-15, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 18 maart 2016 van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 4 weken gevangenisstraf, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren (de rechtbank leest: drie jaren) bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal deze vordering echter afwijzen, zoals ook is geëist door de officier van justitie, nu de rechtbank aan verdachte de ISD-maatregel op zal leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak C onder2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak B onder 1 en 2, en zaak C onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen.
Zaak B, feit 1
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Zaak B, feit 2
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Zaak C, feit 1
Bedreiging met zware mishandeling.
Zaak C, feit 3
Eenvoudige belediging tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn rechtmatige bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Zaak C, feit 3Verklaart verdachte schuldig zonder oplegging van een straf of maatregel.
Zaak A, zaak B, feit 1 en 2, zaak C, feit 1
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie
binnen 6 maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Zaak A
Wijst de vordering van de benadeelde partij GVB Exploitatie B.V., toe tot een bedrag van € 1096,41 voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan GVB Exploitatie B.V., het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Zaak B, feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij Nationale politie, eenheid Amsterdam, toe tot een bedrag van € 48,00 voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan Nationale politie, eenheid Amsterdam, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Zaak C, feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] af.
Zaak C, feit 2
Verklaart de benadeelde partij [persoon 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Vordering TUL
Wijst de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 23-000946-15 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2019.

Voetnoten

1.
2.