ECLI:NL:RBAMS:2019:1632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
13/234202-18, 13/019993-19 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak met vrijspraak van een andere woninginbraak

Op 7 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van twee woninginbraken. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/234202-18 en 13/019993-19 waren ingediend, gevoegd. De verdachte werd in zaak A veroordeeld voor een woninginbraak op 19 november 2018, waarbij hij sieraden en een engel van glas heeft weggenomen. In zaak B werd de verdachte vrijgesproken van een woninginbraak op 17 of 18 november 2018, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs achtte voor zijn betrokkenheid bij deze inbraak. De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van een koptelefoon in de tuin van de woning niet voldoende was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van acht maanden had geëist, gematigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die nog niet eerder was veroordeeld. De benadeelde partij in zaak B werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte in die zaak werd vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. G.H. Marcus, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/234202-18 (A)
13/019993-19 (B)
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers (A) en (B) zijn aangebracht, gevoegd. De feiten worden onderscheidenlijk als feit A en feit B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.P. Lettinga, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij [persoon 1] (feit B) naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat:
Zaak A
hij op 19 november 2018 te [plaats] samen met anderen een woninginbraak heeft gepleegd en daarbij diverse spullen heeft weggenomen. Als dat niet kan worden bewezen dan wordt hem verweten dat hij die spullen bij zich heeft gehad terwijl hij wist of moest vermoeden dat die spullen van misdrijf afkomstig waren.
Zaak B
hij op 17 of 18 november 2018 te [plaats] , een woninginbraak heeft gepleegd en daarbij diverse spullen heeft weggenomen.
De gehele tekst van de tenlastelegging is bijgevoegd in bijlage I en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden. In zaak A heeft zij verwezen naar de aangifte van de [persoon 2] , het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat er in de woning is ingebroken, het proces-verbaal inzake de schoensporen en de verklaring van verdachte op de zitting dat hij in de woning is geweest.
In zaak B heeft de officier van justitie onder meer verwezen naar de aangifte van de [persoon 1] . Uit het proces-verbaal sporenonderzoek blijkt dat in de tuin van aangever [persoon 1] een koptelefoon is aangetroffen. Volgens een rapport van het NFI kan het op die koptelefoon aangetroffen celmateriaal afkomstig zijn van verdachte en is de matchkans kleiner dan één op één miljard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in zaak A aangevoerd dat de aanhouding en fouillering van verdachte onrechtmatig zijn geweest en dat dit gevolgen moet hebben voor de bewezenverklaring.
Daarnaast kan hoogstens de heling bewezen worden, omdat verdachte op enig moment de gestolen goederen van een persoon genaamd [persoon 3] in zijn handen gedrukt kreeg. Verdachte is meegegaan in het plan van [persoon 3] om in de woning op zoek te gaan naar eten, maar wist niet dat [persoon 3] van plan was om waardevolle spullen weg te nemen.
Verdachte dient in zaak B te worden vrijgesproken, aangezien niet uitgesloten is dat het op de koptelefoon aangetroffen DNA afkomstig is van een andere persoon dan van verdachte. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij in een woning verbleef waar de bewoners elkaars spullen leenden en dat het daarom best zou kunnen dat één van die medebewoners de koptelefoon in de tuin heeft achtergelaten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van zaak B
Hoewel de rechtbank op basis van het proces-verbaal sporenonderzoek in samenhang met het rapport van het NFI kan vast stellen dat het op de koptelefoon aangetroffen DNA afkomstig moet zijn van verdachte, is de enkele aanwezigheid van de koptelefoon, een verplaatsbaar object, in de tuin van de woning waar is ingebroken onvoldoende om vast te stellen dat verdachte die inbraak heeft gepleegd. Verdachte wordt van dit feit vrijgesproken.
Zaak A
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest. De rechtbank begrijpt dat verweer zo dat zij heeft bedoeld te stellen dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Van een advocaat die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering mag, zo blijkt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad, worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de drie factoren genoemd in dat artikel wordt aangegeven tot welk in dat omschreven rechtsgevolg dit zou moeten leiden.
Het verweer van de raadsvrouw voldoet niet aan die ondergrens, omdat niet gesteld of onderbouwd is, welk belang het geschonden voorschrift dient, hoe ernstig het verzuim zou zijn of waaruit het daardoor veroorzaakte nadeel voor verdachte heeft bestaan. De rechtbank passeert het verweer daarom zonder verdere bespreking van de inhoud ervan.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraak in de woning aan [adres] te [plaats] . Uit het proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2018 van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat de verbalisant op die datum in de buurt van [adres] een identiteitsfouillering op verdachte heeft verricht. Daarbij trof de verbalisant onder meer twee oorknopjes en een doorzichtig engeltje met een goudkleurige ronde vorm op het hoofd aan in de zakken van verdachte. Ondertussen hoorde de verbalisant via zijn portofoon dat zijn collega’s de opdracht kregen naar het adres [adres] in [plaats] te gaan, waar een woninginbraak zou hebben plaatsgevonden. Bij de insluitingsfouillering werden nog eens twee oorsieraden aangetroffen in de broekzak van verdachte. Op enig moment kreeg verbalisant [verbalisant 1] van verbalisant [verbalisant 2] , die in de woning op [adres] was, het verzoek om foto’s te maken van de bij verdachte aangetroffen goederen. Hierop heeft verbalisant [verbalisant 1] foto’s gemaakt van de engel en de oorsieraden en die foto’s naar zijn collega [verbalisant 2] gestuurd. De bewoners van [adres] herkenden de spullen op de foto’s als hun eigendom.
Het dossier bevat geen aanwijzingen voor de betrokkenheid van een tweede persoon bij de inbraak. De verklaring van verdachte dat hij met en op verzoek van [persoon 3] naar [plaats] is gereisd, dat alleen [persoon 3] op de bovenverdieping van de woning is geweest en dat [persoon 3] verdachte plotseling de gestolen goederen in de hand heeft gedrukt vindt de rechtbank dan ook niet aannemelijk.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
Zaak A
op 19 november 2018 te [plaats] uit een woning gelegen aan [adres] , sieraden, waaronder oorsieraden, en een engel van glas met goudafzet, toebehorende aan [persoon 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de woning heeft verschaft en die weg te nemen sieraden en dat andere goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening houden met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ingebroken in een woning. Woninginbraken zijn bijzonder vervelende feiten. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen in zijn of haar eigen woning en dat is na een woninginbraak, zo leert de ervaring, vaak lange tijd niet meer het geval. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank straffen in vergelijkbare zaken, zoals neergelegd in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, als uitgangspunt genomen. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit leidt tot een uitgangspunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank ziet, ook in wat de raadsvrouw heeft aangevoerd, geen aanleiding hiervan af te wijken.

8.Beslag

Teruggave
Onder verdachte zijn twee schoenen in beslag genomen (merk: New Yorker). Deze schoenen behoren aan verdachte toe. De schoenen zullen daarom aan hem worden teruggeven.

9.Benadeelde partij [persoon 1] (zaak B)

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 5.482,34 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte in die zaak wordt vrijgesproken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van: twee schoenen (merk: New Yorker).
Vordering benadeelde partij [persoon 1] (feit B)
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. J. Huber en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2019.
[...]

1.[...]

2.[...]

  • [...]
  • [...]