Op 7 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van twee woninginbraken. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/234202-18 en 13/019993-19 waren ingediend, gevoegd. De verdachte werd in zaak A veroordeeld voor een woninginbraak op 19 november 2018, waarbij hij sieraden en een engel van glas heeft weggenomen. In zaak B werd de verdachte vrijgesproken van een woninginbraak op 17 of 18 november 2018, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs achtte voor zijn betrokkenheid bij deze inbraak. De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van een koptelefoon in de tuin van de woning niet voldoende was om de verdachte te veroordelen.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van acht maanden had geëist, gematigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die nog niet eerder was veroordeeld. De benadeelde partij in zaak B werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte in die zaak werd vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. G.H. Marcus, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.