ECLI:NL:RBAMS:2019:1579

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
13/665421-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet na steekincident in Amsterdam

Op 7 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige man, die op 18 september 2018 een steekincident heeft gepleegd. De verdachte stak een man met een mes na een ruzie in een woning in Amsterdam-West. Bij zijn aanhouding bleek hij ook harddrugs bij zich te hebben. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanvankelijk verdedigde tegen een aanval van het slachtoffer, maar dat zijn reactie disproportioneel was. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het incident plaatsvond, waaronder de invloed van alcohol en drugs op het slachtoffer, en het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar op basis van de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665421-18
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Witlox, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat
1. hij op 18 september 2018 heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door [slachtoffer] met een mes te steken;
2. hij op 26 september 2018 4,71 gram cocaïne en 4,01 gram heroïne bij zich had.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging doodslag. Verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op het doden van aangever, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen. Dit wordt ondersteund door het procesdossier en de bekennende verklaring van verdachte. Ook kan worden bewezen dat verdachte heroïne en cocaïne aanwezig heeft gehad, zoals onder feit 2 is tenlastegelegd. Dit blijkt uit het drugsrapport en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door hem met een mes meerdere keren te steken in het borst- en buikgebied. Verdachte heeft immers bekend meerdere steekbewegingen met het mes te hebben gemaakt in de richting van [slachtoffer] en heeft verklaard dat hij op enig moment besefte dat hij hem had geraakt. [slachtoffer] heeft vijf steekwonden opgelopen, verspreid over het bovenlichaam, en heeft daarbij onder meer een klaplong en een nierbeschadiging opgelopen. Door het met een dergelijke kracht op deze plekken, waaronder vitale delen, van het lichaam meerdere keren insteken met een mes, was er een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] dood zou gaan. Deze gedragingen van verdachte kunnen bovendien naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 2
Ook wordt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte 4,71 gram cocaïne en 4,01 gram heroïne bij zich had.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 18 september 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes meermalen in diens buik en borst en in diens schouder heeft gestoken;
ten aanzien van feit 2:
op 26 september 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,71 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 4,01 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte komt geen beroep op noodweer toe, omdat sprake is geweest van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. Verdachte heeft aangever meermalen met een mes in zijn bovenlichaam gestoken en dit is, zelfs wanneer wordt uitgegaan van de lezing van verdachte, een veel te zwaar middel. Het opzettelijk potentieel dodelijk letsel toebrengen met een mes staat niet in verhouding tot het slaan met de blote handen. Verdachte heeft verklaard dat sprake was van een regen van vuistslagen met vechthandschoenen aan, maar dit is, gelet op de door verdachte overhandigde foto’s, niet aannemelijk geworden. Er is immers geen sprake van letsel dat bij het door verdachte geschetste scenario past. Vanwege het disproportionele karakter van het geweld kan geen sprake zijn van een straffeloze verdedigingshandeling.
5.2
Standpunt van de verdediging
Er was sprake van noodweer. Gelet op de verklaring van verdachte, die aannemelijk moet worden geacht omdat deze wordt ondersteund door de foto’s van zijn letsel, de foto’s van de woning en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , moet worden uitgegaan van een situatie waarin sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de noodzaak tot verdediging bestond. Verdachte heeft aangever immers gestoken, omdat die hem aanviel en verdachte zich daartegen moest verdedigen. Verdachte had hierbij geen tijd om het mes weg te leggen en zich met zijn handen te verdedigen, omdat aangever hem bleef stompen. Omdat verdachte en aangever zich in een kleine keuken bevonden en aangever een vlucht in de weg stond, was het voor verdachte niet mogelijk zich aan de situatie te onttrekken. Ook is voldaan aan de proportionaliteitseis, aangezien het steken met een mes niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding op zeer nabije afstand. Voor de beoordeling van het noodweerverweer moeten de verklaringen van aangever als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Aangever verklaart immers niet eenduidig, innerlijk tegenstrijdig en uiteindelijk zelfs aantoonbaar leugenachtig.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier staat vast dat [slachtoffer] op 18 september 2018, in de woning van [naam eigenaar woning] , meermalen in zijn bovenlichaam is gestoken met een mes. Over wat hieraan vooraf is gegaan bevat het dossier twee lezingen, de lezing van [slachtoffer] en de lezing van verdachte. [slachtoffer] heeft op verschillende momenten verklaringen afgelegd. Deze verklaringen verschillen op essentiële onderdelen van elkaar en vinden nauwelijks steun in de rest van het dossier. De rechtbank zal deze verklaringen dan ook als ongeloofwaardig terzijde schuiven. Verdachte heeft ook op verschillende momenten verklaringen afgelegd. Deze verklaringen komen op de essentiële onderdelen steeds overeen en vinden deels steun in de rest van het dossier. Bovendien komen ze overeen met het verhaal dat verdachte – kort na het incident en voordat hij als verdachte was aangemerkt – aan twee afzonderlijke getuigen heeft verteld. Gelet hierop acht de rechtbank deze verklaringen geloofwaardig en zal de rechtbank daarvan, bij gebrek aan ander bewijs, uitgaan bij de reconstructie van de gebeurtenissen in de woning voorafgaand, tijdens en na dit incident.
[slachtoffer] was onder invloed van alcohol en harddrugs, en bevond zich in de woonkamer. Verdachte zat aan een tafeltje in een kleine keuken van dezelfde woning. Verdachte werd in deze keuken uit het niets geslagen door [slachtoffer] met zijn vuist. [slachtoffer] is een flink stuk groter dan verdachte en droeg hierbij vechthandschoenen met daarin een geïntegreerde rubberen boksbeugel. Hoewel dergelijke handschoenen niet zijn aangetroffen in of rondom de woning en het letsel van verdachte, zoals blijkt uit later overgelegde foto’s, niet direct wijst op een aanval met dergelijke handschoenen, zal de rechtbank gelet op het bovenstaande toch uitgaan van deze omstandigheid. Na deze vuistslag is verdachte opgestaan. [slachtoffer] bevond zich op dat moment tussen verdachte en de uitgang van de keuken. [slachtoffer] heeft een mes getrokken en na een worsteling is dit mes op de grond gevallen. Verdachte heeft het mes opgepakt. [slachtoffer] is hem toen weer gaan slaan met zijn vuisten. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens meerdere keren in zijn bovenlichaam gestoken.
De rechtbank gaat er, gelet op de hiervoor geschetste situatie, van uit dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] , waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Aannemelijk is geworden dat verdachte zich op dat moment niet aan het ontstane gevecht heeft kunnen onttrekken. Uit de verklaring van verdachte blijkt immers, dat hij ten tijde van de aanval met zijn rug naar een gesloten balkondeur stond en dat [slachtoffer] zich tussen verdachte en de voordeur bevond, waardoor hij de weg voor verdachte versperde. Uit het voorgaande volgt echter ook dat het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel, het direct en meerdere keren met kracht steken met een mes op verschillende plekken op buik- en borsthoogte, disproportioneel was. Verdachte had op enig moment het mes in zijn bezit. Verdachte heeft niet verklaard dat hij eerst gedreigd heeft met het mes en dat dit geen effect had. Evenmin heeft hij met beperkte kracht, op een niet-vitaal gedeelte of eenmalig gestoken. Het door verdachte met foto’s aangetoonde letsel lijkt ook niet zodanig te zijn geweest dat hij zich wel op deze wijze moest verdedigen, omdat hij anders zou sterven of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar eigen zeggen heeft verdachte zich nadien ook niet bij een arts gemeld voor zijn letsel. Gelet hierop is verdachte blijkbaar doorgeschoten in zijn handelen door [slachtoffer] meerdere keren en verspreid over het bovenlichaam met kracht te steken. Het door verdachte gebruikte geweld stond dan ook niet in redelijke verhouding tot het voor hem te duchten gevaar.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Het onder 1 bewezen geachte feit is dan ook volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweerexces.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat het handelen van verdachte geen gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, aangezien hier geen enkele aanwijzing voor is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte, gelet op de omstandigheden, in een situatie van angst en paniek verkeerde, maar het is onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte is doorgeschoten in zijn verdediging als gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte verklaart dat hij na afloop van het steekincident aangever naar buiten heeft begeleid. Vervolgens is hij terug naar binnen gegaan, heeft hij zijn spullen bij elkaar gezocht, heeft hij het mes waarmee hij [slachtoffer] had gestoken meegenomen en is hij naar een vriend gefietst. Uit het verhoor van deze vriend, getuige [getuige 1] , blijkt niet dat verdachte daar paniekerig of hevig geëmotioneerd aankwam, noch dat verdachte aan [getuige 1] heeft verteld uit angst of paniek te hebben ingestoken op [slachtoffer] . Verder blijkt uit het politieverhoor van verdachte dat hij achteraf het mes heeft afgewassen met water. In het hiervoor beschreven gedrag kan geen ondersteuning worden gevonden voor het bestaan van een hevige gemoedsbeweging ten tijde van het steekincident. Daar komt bij dat verdachte tijdens het politieverhoor op 26 september 2018 en bij het verhoor door de rechter-commissaris op 4 december 2018 ook zelf niet heeft verklaard over een hevige gemoedsbeweging, anders dan dat hij achteraf in paniek verkeerde omdat hij bang was gearresteerd te worden. Eerst op zitting heeft hij verklaard dat hij ook ten tijde van het steekincident heeft gehandeld uit angst en paniek. Gelet hierop en op hetgeen in dit verband ter onderbouwing van de zijde van verdediging is aangevoerd, kan niet worden aangenomen dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging van een voldoende intensiteit om te oordelen dat deze van doorslaggevend belang is geweest voor de aan verdachte verweten gedragingen.
Het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend is, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte illegaal in Nederland verblijft en daardoor niet in aanmerking komt voor voorlopige invrijheidsstelling.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd van twaalf maanden met aftrek van voorarrest. Bij de keuze tot het opleggen van deze vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Daarnaast had hij tijdens zijn aanhouding harddrugs bij zich. Hoewel dat laatste een serieus strafbaar feit vormt, ligt het zwaartepunt in deze zaak uiteraard bij de poging tot doodslag.
Verdachte heeft [slachtoffer] vijfmaal met een mes in het bovenlichaam gestoken. [slachtoffer] heeft als gevolg daarvan een klaplong en een nierbeschadiging opgelopen. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . [slachtoffer] had als gevolg van het handelen door verdachte dood kunnen bloeden aan zijn verwondingen. Doordat verdachte [slachtoffer] de woning heeft uitgezet en zelf is vertrokken, is het mede aan anderen te danken dat dit niet is gebeurd.
De rechtbank houdt rekening met wat in vergelijkbare zaken aan straffen wordt opgelegd, waarbij opgemerkt wordt dat sprake is van een poging en dus geen voltooide doodslag. De rechtbank kijkt hierbij ook naar het gebruikte wapen en de ernst van het letsel. In dit verband zou aansluiting gezocht kunnen worden bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die bij het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Omdat de rechtbank de gedragingen van verdachte echter niet kwalificeert als een zware mishandeling, maar als een poging tot doodslag, bestaat er aanleiding om in het nadeel van verdachte aanzienlijk van dit uitgangspunt af te wijken.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheden waaronder dit incident heeft plaatsgevonden. Verdachte was aanvankelijk niet de agressor. Hij werd aangevallen door het latere slachtoffer dat onder invloed verkeerde van harddrugs en alcohol. Het handelen van verdachte is begonnen als een gerechtvaardigde verdediging. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een poging tot doodslag, maar dat verdachte de situatie niet als zodanig heeft opgezocht. Verdachte bevindt zich in een wereld van drugsverslaafden waar soms alleen de wet van de sterkste lijkt te gelden.
Het bezit van deze hoeveelheden harddrugs wordt normaal gesproken afgedaan met een geldboete en heeft dan ook geen noemenswaardig strafvermeerderend effect.
Tot slot weegt de rechtbank mee dat uit het strafblad van verdachte van 25 januari 2019 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Uit dit strafblad volgt dan ook geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
poging tot doodslag;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2019.