ECLI:NL:RBAMS:2019:1490

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
6729068 CV EXPL 18-5670
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over waarborgsom en huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2019 uitspraak gedaan in een huurrechtelijk geschil tussen de besloten vennootschap CBRE DRES Custodian I B.V. (eiseres) en [gedaagde 1] c.s. (gedaagden). De eiseres vorderde onder andere de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege huurachterstand en het niet voldoen van de waarborgsom. De huurovereenkomst was op 16 juli 2017 aangegaan, met een huurprijs van € 1.300,00 per maand en een waarborgsom van € 5.520,00. De gedaagden hebben de waarborgsom niet voldaan en ook de huur niet volledig betaald, wat leidde tot een geschil over de hoogte van de huurachterstand en de redelijkheid van de waarborgsom.

Tijdens de zitting op 30 januari 2018 is de hoogte van de huurachterstand besproken. De eiseres stelde dat er nog een huurachterstand van € 3.638,37 resteerde, terwijl de gedaagden een lager bedrag aan huurachterstand claimden. De kantonrechter oordeelde dat de waarborgsom, die meer dan vier keer de kale huurprijs bedroeg, een niet redelijk voordeel voor de eiseres opleverde en verklaarde het beding met betrekking tot de waarborgsom gedeeltelijk nietig. De waarborgsom werd verlaagd tot twee maanden huur, wat resulteerde in een bedrag van € 2.704,10.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de gedaagden tekortschoten in hun verplichtingen, de omstandigheden zodanig waren dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd was. De gedaagden hadden inmiddels een vaste baan en hun belangen bij het behoud van de woning waren groot. De vordering tot ontbinding en ontruiming werd afgewezen. De eiseres kreeg wel gelijk in de vordering tot betaling van de huurachterstand, die werd toegewezen, evenals de wettelijke rente. De gedaagden werden als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6729068 CV EXPL 18-5670
vonnis van: 4 maart 2019

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CBRE DRES Custodian I B.V.

gevestigd te Haarlemmermeer
eiseres, nader te noemen: CBRE
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt
t e g e n

1. [gedaagde 1]

2. [gedaagde 2]

beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden, nader te noemen: [gedaagde 1] c.s.
gemachtigde: mr. B.G. Meijer

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • de dagvaarding van 8 maart 2018 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het instructievonnis van 7 mei 2018;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • de akte uitlating producties van CBRE;
  • de rolmededeling van 10 december 2018, waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • dagbepaling comparitie.
De comparitie is gehouden op 30 januari 2018. Voor CBRE is [naam 1] namens de gemachtigde verschenen en [gedaagde 1] is verschenen namens de gedaagden, vergezeld van de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Beide partijen hebben nog stukken overgelegd. Daarna is vonnis gevraagd en is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.1.
Tussen partijen bestaat sinds 16 juli 2017 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] . In de huurovereenkomst is een huurprijs opgenomen van € 1.300,00 per maand en een voorschot servicekosten van € 80,00. Er is een huurkorting overeengekomen.
1.2.
In de Bijzondere Bepalingen bij de huurovereenkomst is in artikel 12.5.2 bepaald:
Bij ondertekening van deze overeenkomst is huurder als waarborgsom een bedrag van€ 5.520,00 (..) verschuldigd aan verhuurder voor een juiste nakoming van de verplichtingen die uit dit contract voortvloeien. Als na het beëindigen van de huurovereenkomst het gehuurde is ontruimd en in goede staat is opgeleverd, zal door de verhuurder de waarborgsom verminderd met hetgeen de verhuurder eventueel nog van huurder heeft te vorderen, worden terugbetaald, uiterlijk één maand na oplevering van het gehuurde. Verhuurder is niet gehouden tot enige rentebetaling over de waarborgsom.
1.3.
In december 2017 heeft CBRE [gedaagde 1] c.s. een factuur gestuurd voor de waarborgsom. [gedaagde 1] c.s. heeft bij e-mail van 6 december 2017 bezwaar gemaakt tegen de factuur.
1.4.
[gedaagde 1] c.s. heeft de waarborgsom niet voldaan en ook de huur niet volledig betaald.

Het geschil

2. CBRE vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de huurovereenkomst te ontbinden dan wel ontbonden te verklaren en [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde binnen drie dagen na betekening van het vonnis. Verder vordert CBRE [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
a. € 10.780,00 aan huurachterstand tot en met 31 maart 2018 en waarborgsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
b. € 1.068,19 aan buitengerechtelijke incassokosten met btw;
c. € 9,30 aan vervallen rente tot de dag van dagvaarding;
d. de proceskosten.
3. CBRE stelt dat [gedaagde 1] c.s. ook na herhaalde sommatie in gebreke is gebleven met betaling van de huur en de waarborgsom. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten en rente verschuldigd. De achterstand is dusdanig dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd is, aldus CBRE.
4. [gedaagde 1] c.s. voert hiertegen onder meer aan dat de huurachterstand inmiddels voor een groot deel is ingelopen. Verder is de waarborgsom niet verschuldigd, omdat deze een onredelijk voordeel voor CBRE oplevert. Dat volgt uit het feit dat de waarborgsom ruim vier maal de kale huur bedraagt en er geen rente over is verschuldigd. Bovendien hebben veel van zijn buren geen waarborgsom hoeven betalen.
5. De stellingen van partijen komen hierna, voor zover van belang, nader aan de orde.

Beoordeling

6. Ter zitting is de hoogte van de huurachterstand met partijen besproken. Volgens CBRE resteert – rekening houdend met door [gedaagde 1] c.s. recent betaalde bedragen – een bedrag aan huur van € 3.638,37, terwijl volgens [gedaagde 1] c.s. nog een huurachterstand bestaat van € 2.555,00.
7. Ter zitting is vastgesteld dat de hoogte van de bedragen verschilt door een betaling van [gedaagde 1] c.s. van € 500,00 van 29 januari 2019, die CBRE nog niet had ontvangen, maar ook omdat partijen bij hun berekening uitgaan van een verschillende huurprijs na 1 juli 2018. Volgens CBRE is vanaf die datum vanwege een huurprijsverhoging een huurprijs van € 1.419,00 per maand verschuldigd. [gedaagde 1] c.s. betwist dat huurverhoging is aangezegd en verwijst naar de laatste akte van CBRE, waaruit volgt dat de huurprijs vanaf 1 juli 2018 € 1.352,05 per maand bedraagt.
8. In de akte uitlating producties van 15 oktober 2018 stelt CBRE zelf dat de huurprijs met ingang van 1 juli 2018 is verhoogd naar een bedrag van € 1.352,05. Dat is volgens haar bij brief van 25 mei 2018 aan [gedaagde 1] c.s. aangekondigd. Ondanks deze brief stelt CBRE thans dat de huurprijs per 1 juli 2018 is aangepast naar € 1.419,00, als gevolg van het vervallen van de tot dan geldende huurkorting. CBRE heeft haar stelling, die gemotiveerd is betwist door [gedaagde 1] c.s., echter verder niet onderbouwd, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan. Bij de berekening van de huurachterstand wordt daarom vanaf 1 juli 2018 een huurprijs gehanteerd van € 1.352,05. Partijen zijn het erover eens dat in dat geval een kale huurachterstand bestaat van € 3.203,20, waarbij overigens (nog) geen rekening is gehouden met de betaling van [gedaagde 1] c.s. van
29 januari 2019.
9. [gedaagde 1] c.s. erkent dat deze achterstand bestaat, zodat dat bedrag zal worden toegewezen. Wanneer CBRE het bedrag van € 500,00 heeft ontvangen dient dat in mindering te worden gebracht.
10. Ten aanzien van het verweer dat de waarborgsom een niet redelijk voordeel voor CBRE oplevert, zodat deze moet worden afgewezen, geldt dat ingevolge artikel 7: 264 BW elk beding, dat is gemaakt in verband met de totstandkoming van een huurovereenkomst betreffende woonruimte en dat niet de huurprijs betreft, voor zover daarbij ten behoeve van een van de partijen een niet redelijk voordeel wordt overeengekomen, nietig is.
11. Dat [gedaagde 1] c.s. destijds is gewezen op het beding met de waarborgsom en hij daartegen toen geen bezwaar heeft gemaakt heeft nog niet tot gevolg dat hij thans geen beroep kan doen op genoemd artikel.
12. De in de huurovereenkomst opgenomen waarborgsom komt overeen met ruim vier maal de destijds overeengekomen (kale) huurprijs, die op zichzelf al hoog is. In vergelijking met een gebruikelijke waarborgsom van één maand huur is het bedrag aan waarborgsom derhalve fors. Verder is bepaald dat CBRE geen rente over de waarborgsom is verschuldigd. Gevolg is dat CBRE een niet onaanzienlijk economisch voordeel heeft van de bedongen waarborgsom. Ze kan immers beschikken over een (fors) bedrag zonder dat daaraan voor haar kosten zijn verbonden dan wel kan zij het bedrag rentedragend maken terwijl zij aan degene van wie het bedrag afkomstig is, geen rentevergoeding verschuldigd is. CBRE stelt hier tegenover dat het beding is opgenomen om extra zekerheid te bieden vanwege het feit dat [gedaagde 1] c.s. (toentertijd) een eigen onderneming exploiteerde en zijn inkomsten als gevolg daarvan onzeker waren. Echter, ook wanneer daarmee rekening wordt gehouden en thans gebleken is dat CBRE daarvoor voldoende reden had, levert het beding een niet redelijk voordeel in de zin van artikel 7:264 BW op voor CBRE. Het stellen van de waarborgsom op ruim vier maal de huur zonder enige rentevergoeding wordt gezien de omstandigheden niet proportioneel geacht.
13. Het beding van artikel 12.5.2 is daarom nietig, zij het dat de nietigverklaring tot het onredelijke deel wordt beperkt en de hoogte van de bedongen waarborgsom wordt verlaagd tot twee (thans geldende) huurtermijnen, te weten € 2.704,10. Dat betekent dat [gedaagde 1] c.s. naast de huurachterstand dit bedrag nog moet voldoen aan CBRE.
14. Hoewel het laten ontstaan van een huurachterstand en het niet voldoen van de waarborgsom wezenlijke tekortkomingen zijn aan de zijde van [gedaagde 1] c.s., wordt geoordeeld, gelet op de omstandigheden, dat deze tekortkomingen vooralsnog een ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigen. Het niet voldoen van de waarborgsom was immers deels terecht, nu het beding als nietig wordt beoordeeld en de waarborgsom is teruggebracht tot twee maanden huur. Voorts weegt mee dat [gedaagde 1] inmiddels een vaste baan en daarmee vaste inkomsten heeft en dat zijn belangen bij het behoud van de woning groot zijn. De gevorderde ontbinding en ontruiming worden daarom afgewezen. Daarbij wordt opgemerkt dat bij een herhaald tekortschieten van [gedaagde 1] c.s. anders kan worden geoordeeld.
15. De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, omdat deze zijn aangezegd over een te hoog bedrag en daarmee niet is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 6:96 BW zoals die gelden vanaf 1 juli 2012. De gevorderde rente wordt wel toegewezen, waarbij de nog te vervallen rente wordt toegewezen over de thans resterende huurachterstand en verschuldigde waarborgsom.
16. [gedaagde 1] c.s. wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om te betalen aan CBRE:
- € 5.907,30 aan achterstallige huur tot en met februari 2019 en waarborgsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2018 tot de dag van voldoening;
- € 9,30 aan rente tot de dag van dagvaarding;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van CBRE begroot op:
€ 476,00 aan griffierecht;
€ 900,00 aan salaris gemachtigde;
€ 105,87 aan exploot van dagvaarding;
------------
€ in totaal
één en ander, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 50,00aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving is betekend;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter