Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Onderzoek ‘Orbe’.
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .
1.Het onderzoek ter terechtzitting
Zij heeft bij haar beoordeling betrokken hetgeen ten behoeve van de benadeelde partijen is aangevoerd door hun advocaten, respectievelijk mr. F.S. Bellekom namens haar kantoorgenoot mr. J.S. Maas, advocaat te ‘s-Gravenhage en mr. J. van Bennekom, advocaat te Amsterdam.
2.Tenlastelegging
Beide feiten zouden in vereniging zijn gepleegd.
3.Voorvragen
De rechtbank is van oordeel dat - ook bezien in het licht van de inhoud van het dossier – de aanduiding “
een of meer personen, waaronder”, zoals deze voorkomt in de omschrijving van beide feiten, onvoldoende specifiek en feitelijk is en wel zodanig dat het voor de verdachte niet duidelijk is waartegen hij zich dient te verweren. Daarmee voldoet deze zinsnede niet aan de eisen die in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de dagvaarding worden gesteld.
De dagvaarding zal in zoverre – partieel – nietig worden verklaard.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4.Waardering van het bewijs
Ten aanzien van de daadwerkelijk ontvangen beloningen is verklaard dat maar een deel van het overeengekomen salaris is ontvangen waaronder: € 1630,- in plaats van € 4800,- ( [slachtoffer 1] ”), € 1300,- in plaats van € 6000,- ( [slachtoffer 2] , bekend onder de namen“ [slachtoffer 2] ”) en dat van de 24 maanden gedurende 22 maanden salaris werd ontvangen. Zij verklaarden voorts dat in plaats van een voorgespiegelde beloning soms feitelijk € 300 per maand werd ontvangen en dat werktijden ook doorliepen tot 21:00 uur à 22:00 uur totdat het werk klaar was in plaats van tot 17:30 uur zoals was afgesproken.. Een aantal aangevers heeft melding gemaakt van medische klachten die het gevolg zouden zijn van het werken met chemicaliën zonder beschermende kleding en handschoenen. Bij twee van de aangevers konden geen vingerafdrukken worden afgenomen gezien de toestand van hun vingertoppen.
Verdachten hebben beiden moeten weten dat de werknemers illegaal waren en op die manier afhankelijk van de luimen van de werkgevers. Verdachten ontkennen hiervan op de hoogte te zijn geweest. Dat is onaannemelijk nu het hier gaat om een professioneel bedrijf dat bij aanname van personeel een zodanige procedure moet hebben dat illegaliteit direct aan het licht komt. Van een dergelijke procedure is niet gebleken. Er is bij twee controles vastgesteld dat er illegale werknemers in het bedrijf werkzaam waren. Beide keren is de medeverdachte, zoon van verdachte, als overtreder beboet, hetgeen hem een ‘gewaarschuwd man’ heeft moeten maken.
De officier van justitie heeft verwezen naar de bij de rechter-commissaris door getuigen (aangevers) afgelegde verklaringen. Beide verdachten hielden zich bezig met aansturing en uitbetaling van de werknemers en worden gezien als ‘mededaders’.
Over de omstandigheden in de wasserij/stomerij heeft de arbeidsinspectie rapporten opgesteld, waaruit blijkt dat die omstandigheden onveilig en ongezond waren. Het werk moest worden gedaan zonder beschermende kleding, zelfs handschoenen werden niet verstrekt terwijl gewerkt werd met chemicaliën. De temperatuur in de werkruimte was hoog. Een en ander is door de officier van justitie zelf ervaren bij de doorzoeking.
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De belangen van werkgevers en werknemers botsen in deze zaak. Geen van de werknemers deed zich voor als illegaal, zij bedienden zich van valse namen of suggereerden dat zij snel met papieren zouden komen. Pas later bleek dat de verstrekte gegevens niet altijd correct waren. Hun belang bij het doen van aangifte is duidelijk: het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor Nederland en er speelt ook een financieel belang.
De boekhouding is in beslag genomen en dat maakt het moeizaam voor verdachte om zich te verweren. Het was een klein bedrijf en de werkgever is kwetsbaar. De identiteitscontrole van de betreffende werknemer, voor zover dat in enkele dagen mogelijk was, voldeed. In feite is de werkgever in deze situatie vogelvrij.
De raadsvrouw bestrijdt dat hier sprake is van medeplegen. Verdachte heeft in 2014 ‘ [bedrijf 3] ’ opgericht en was eerder betrokken bij het bedrijf van zijn zoon. Hij is alleen maar betrokken geraakt bij het aannemen van personeel omdat hij, anders dan zijn zoon, Punjabi spreekt. De gegevens gingen naar de boekhouder, die voor de verwerking van de gegevens zorg droeg.
De aangevers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn beslist onbetrouwbaar, [slachtoffer 2] heeft nooit in het bedrijf gewerkt, hij staat bekend als bedelaar. [slachtoffer 3] werkte op naam van zijn broer, zo bleek later en [slachtoffer 4] legde een gestolen identiteitsbewijs over bij zijn sollicitatie. Onduidelijk is wie [naam 2] of [naam 3] is. Als zelfs de officier van justitie niet precies weet wie dat is, hoe kan verdachte het dan weten?
Dat er opzet was op het aannemen van illegalen blijkt nergens uit. Waarom zou verdachte er op uit zijn een slaatje te slaan uit de kwetsbaarheid van vluchtelingen? De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht grote terughoudendheid te betrachten bij het wegen van de verklaringen van aangevers/getuigen.
Juist doordat de medeverdachte twee keer is beboet door de Arbeidsinspectie waren beide verdachten zeer alert. Er vond twee keer per jaar een controle plaats maar de verslagen van die inspecties ontbreken in het dossier. De werkomstandigheden kunnen niet binnen een half jaar zo slecht zijn geworden dat sprake is van ‘uitbuiting’ als gesteld. De foto’s die de officier van justitie heeft ingebracht zijn van een zolderruimte waar niet werd gewerkt. De officier van justitie doet niet aan waarheidsvinding.
Er is onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van de feiten te kunnen komen en de verklaringen die zijn afgelegd zijn niet onderbouwd.
Slachtoffers van mensenhandel kunnen gebruik maken van de B8 regeling, maar het verblijf in Nederland op grond van deze regeling is mogelijk gedurende de strafprocedure en leidt niet direct tot een permanente verblijfsvergunning.
Van een gecoördineerde actie en afstemming door aangevers, zoals de raadsman stelt, is de rechtbank niet gebleken. Juist met betrekking tot de werkdata zijn er getuigen die zelf geen belang hebben bij het afleggen van een verklaring omdat zij legaal in Nederland verblijven. Aangevers worden door getuigen herkend als collega’s in de wasserij/stomerij van wie bekend is dat zij illegaal in Nederland verblijven.
De werkuren worden bevestigd door getuigen die ofwel legaal in Nederland verblijven ofwel er niet voor hebben gekozen van de B8 regeling gebruik te maken. Een en ander doet afbreuk aan de theorie dat de aangevers verklaringen afleggen met als enig doel in de B8 regeling opgenomen te worden en vervolgens voor een permanente verblijfsvergunning in aanmerking te komen.
De verklaringen omtrent de slechte omstandigheden op de werkvloer worden bevestigd door de rapporten van de Arbeidsinspectie. De medeverdachte heeft op zitting verklaard dat de temperatuur in de stomerij op kon lopen tot zo’n 35 graden Celsius.
Zoals gezegd, de rechtbank gaat zorgvuldig om met de weging van verklaringen van slachtoffers in mensenhandelzaken, juist omdat de rechtbank er niet de ogen voor sluit dat er in het algemeen vaak sprake is van enig belang bij het doen van aangifte.
De medeverdachte stond van november 2011 tot 15 mei 2014 als enige vennoot van de onderneming ‘ [bedrijf 2] ’ ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Daarvoor was dat zijn broer. Verdachte heeft op 27 oktober 2014 ‘ [bedrijf 3] ’ opgericht. Beide bedrijven waren gevestigd aan de [adres 1] , [adres 3] en [adres 2] te Amsterdam. Naast het feit dat er een familierelatie tussen beide verdachten bestond was er ook een zakelijke relatie en werd over en weer gefactureerd en liepen verdachten over en weer feitelijk in en uit bij de door hen gebruikte bedrijfsruimten.
5.Bewezenverklaring
De in feit 1 in de tenlastelegging voorkomende zinsnede
‘de werknemers hun salaris niet of nauwelijks betaald’leest de rechtbank als
‘de werknemers hun salaris niet volledig betaald’.
Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
6.De strafbaarheid van de feiten
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7.De strafbaarheid van verdachte
8.Motivering van de straf en de maatregel
Dat de verdachten economisch voordeel hebben behaald met hun activiteiten is duidelijk. Voor de gewerkte uren werd in elk geval niet het minimumloon conform de cao betaald en ook het afgesproken loon werd deels in eigen zak gestopt. De feiten zijn ernstig. Verdachten hebben illegale vreemdelingen onder mensonwaardige omstandigheden laten werken en misbruik gemaakt van hun afhankelijkheid van hen. Daarbij zijn de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangevers geschonden.
Ook hebben verdachten de belangen die de Nederlandse overheid heeft bij het verwezenlijken van haar beleid ter zake van illegaal verblijf en illegale arbeid ondermijnd. Hierdoor worden niet alleen de belangen van de illegale werknemers geschaad, maar wordt ook nadeel bezorgd aan de branchegenoten die wel overeenkomstig de geldende voorschriften werken.
Verdachten hebben bovendien gedurende het hele onderzoek weinig blijk gegeven van inzicht in de strafwaardigheid van hun gedrag.
Uitgangspunten voor de richtlijn bij mensenhandel zijn het aantal slachtoffers en de pleegperiode. Gebleken is dat de medeverdachte, dan wel de wasserij in 2012 en in 2013 beboet is voor het tewerkstellen van illegale werknemers. Er kan dus worden gesteld dat er sprake is van recidive ten opzichte van het tewerkstellen van illegale werknemers.
[slachtoffer 2]De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 10.390,67 aan vergoeding van materiële schade (achterstallig salaris) en € 2500,- aan vergoeding van immateriële schade, de bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft zijn advocaat mr. J. van Bennekom desgevraagd bevestigd dat de onder 4D in het schadeformulier aan de linkerkant vermelde handgeschreven bedragen de juiste bedragen zijn.
[slachtoffer 4]De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert
primaireen bedrag van € 38.780,- aan vergoeding van materiële schade, uitgaande van het minimum uurloon,
subsidiair€ 3.150,-, uitgaande van het toegezegde loon en het volgens zijn verklaring daadwerkelijk ontvangen loon, alsmede een bedrag van € 2500,- aan vergoeding van immateriële schade, de bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
primaireen bedrag van € 4.613,12- aan vergoeding van materiële schade,
subsidiair€ 1.033,30, uitgaande van het toegezegde loon en het volgens zijn verklaring daadwerkelijk ontvangen loon, alsmede een bedrag van € 3500,- aan vergoeding van immateriële schade, de bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
primairgevorderde vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 10.376,45 als de vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Wat betreft de materiele schadevergoeding baseert de rechtbank zich op het bruto minimumloon zoals dat ten tijde van het dienstverband heeft bedragen, zoals onderbouwd in de schriftelijke vordering.
De vordering tot een bedrag van in totaal € 12.876,45 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit een aanvang nam, dat wil zeggen vanaf april 2015, toen het dienstverband met [slachtoffer 4] is aangegaan, tot aan de dag van de algehele voldoening.
primairgevorderde vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 4.613,12 als de vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Wat betreft de vergoeding van materiële schade baseert de rechtbank zich op het bruto minimumloon zoals dat ten tijde van het dienstverband heeft bedragen, zoals onderbouwd in de schriftelijke vordering.
De vordering tot een bedrag van in totaal € 7.113,12 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit een aanvang nam, dat wil zeggen vanaf mei 2015, toen het dienstverband met [slachtoffer 5] is aangegaan, tot aan de dag van de algehele voldoening.
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Beslissing
[verdachte], daarvoor strafbaar.
twaalf maanden.
€ 7.113,12 (zevenduizend honderddertien euro en twaalf cent), te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit een aanvang nam, dat wil zeggen vanaf mei 2015, toen het dienstverband met [slachtoffer 5] is aangegaan, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens ander is betaald.
mrs. W.M.C. van den Berg en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,