ECLI:NL:RBAMS:2019:1393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
C/13/638693 / HA ZA 17-1184
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openstellen van tussentijds hoger beroep in een complexe civiele procedure met internationale aspecten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 6 maart 2019 een vonnis gewezen in het kader van een verzoek tot openstelling van tussentijds hoger beroep. De zaak betreft een incident ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin de Receivers en [eiser in de hoofdzaak sub 2] vorderingen hebben ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder GFIN Corporate Services Limited en verschillende vennootschappen met de naam Croci. De rechtbank had eerder op 30 januari 2019 een tussenvonnis gewezen, waarin de vorderingen in een bevoegdheids- en litispendentie-incident werden afgewezen. De gedaagden verzochten de rechtbank om tussentijds hoger beroep van dit tussenvonnis open te stellen, wat door de rechtbank werd overwogen in het licht van de complexiteit van de zaak en de betrokkenheid van meerdere jurisdicties. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de proceseconomie is om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over haar internationale bevoegdheid. De rechtbank besloot dat van het tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen, en dat de procedure in het incident ex artikel 223 Rv zal worden voortgezet. De beslissing werd genomen door rechter N.C.H. Blankevoort, bijgestaan door griffier A.A.J. Wissink.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/638693 / HA ZA 17-1184
Vonnis van 6 maart 2019
in de zaak van
1.
[eiser in de hoofdzaak sub 1a], wonende te [woonplaats] , [Land 1] , en
[eiser in de hoofdzaak sub 1b], wonende te [woonplaats] , [Land 2] ,
in hun hoedanigheid van door de Royal Court of Jersey benoemde
receivers,
2. [eiser in de hoofdzaak sub 2]
[eiser in de hoofdzaak sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] , [Land 3] ,
eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),
advocaat mr. A. Attaïbi te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROCI INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident ex artikel 223 Rv,
advocaat mr. C.B. Schutte te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROCI INTERNATIONAL II B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident ex artikel 223 Rv,
advocaat mr. C.B. Schutte te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CROCI HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident ex artikel 223 Rv,
advocaat mr. C.B. Schutte te Amsterdam,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
GFIN CORPORATE SERVICES LIMITED,
gevestigd te CyberCity, Ebene, Mauritius,
gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident ex artikel 223 Rv,
advocaat mr. H.J. de Kraker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna wederom de Receivers, [eiser in de hoofdzaak sub 2] , Croci I, Croci II, Croci Holding en GFIn genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 30 januari 2019 (hierna: het tussenvonnis) zijn de vorderingen in het door GFin geopende bevoegdheids- en litispendentie-incident en in het door Croci I, Croci II en Croci Holding geopende bevoegdsincident afgewezen. In het door de Receivers en [eiser in de hoofdzaak sub 2] geopende incident ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de zaak verwezen naar de rol van 27 februari 2019 voor akte aan hun zijde.
1.2.
Bij brief van 12 februari 2019 heeft GFin, en bij brief van 18 februari 2019 hebben Croci I, Croci II en Croci Holding, de rechtbank verzocht om tussentijds hoger beroep van het tussenvonnis open te stellen. Bij brief van 20 februari 2019 (met een bijlage) hebben de Receivers en [eiser in de hoofdzaak sub 2] daartegen bezwaar gemaakt. Volledigheidshalve wordt ook de brief van 18 februari 2019 van de Receivers en [eiser in de hoofdzaak sub 2] vermeld.

2.De beoordeling

2.1.
Vooropgesteld wordt dat de Receivers en [eiser in de hoofdzaak sub 2] zowel in de hoofdzaak als in het incident ex artikel 223 Rv vorderingen hebben ingesteld zowel tegen GFin als tegen Croci I, Croci II en Croci Holding.
2.2.
De rechtbank ziet in hetgeen GFin naar voren heeft gebracht aanleiding haar verzoek in te willigen. De vorderingen van de Receivers en [eiser in de hoofdzaak sub 2] strekken tot vergaande beslissingen in een complexe zaak waarbij meerdere jurisdicties zijn betrokken. Mede vanuit een oogpunt van proceseconomie acht de rechtbank het raadzaam dat zoveel mogelijk op voorhand uitsluitsel wordt verkregen over haar internationale (on)bevoegdheid tot het nemen van dergelijke beslissingen.
2.3.
Croci I, Croci II en Croci Holding baseren hun verzoek voor een groot deel op dezelfde argumenten als GFin. Aan de Receivers en [eiser in de hoofdzaak sub 2] kan worden toegegeven dat Croci I, Croci II en Croci Holding aldus (te) gemakkelijk voorbijgaan aan de omstandigheid dat hun positie niet dezelfde is als die van GFin. Niettemin ziet de rechtbank aanleiding ook het verzoek van Croci I, Croci II en Croci Holding in te willigen. Redengevend is dat het alternatief (hoger beroep van GFin, geen hoger beroep van Croci I, Croci II en Croci Holding) dreigt uit te monden in een procedure die voor alle deelnemers niet of nauwelijks nog hanteerbaar is.
2.4.
Ingevolge artikel 350 lid 1 Rv schorst het hoger beroep de tenuitvoerlegging van het tussenvonnis. Naar het oordeel van de rechtbank geldt deze regel niet voor de rolverwijzing in het incident ex artikel 223 Rv. Deze rolverwijzing is immers slechts een zuiver administratieve beslissing die niet ingrijpt in de (formele en/of materiële) positie van partijen (en die daarom niet vatbaar is voor – en dus ook niet wordt geraakt door – hoger beroep). In het incident ex artikel 223 Rv dient daarom te worden voortgeprocedeerd. Hierbij weegt mee dat de Receivers en [eiser in de hoofdzaak sub 2] er – in geval van internationale bevoegdheid, in elk geval in zoverre, van deze rechtbank – recht op en belang bij hebben dat zo spoedig mogelijk wordt beslist op hun vorderingen. Zodra die beslissing aan de orde is, zal de rechtbank zich, gehoord partijen en mede in het licht van de alsdan actuele stand van zaken in het hoger beroep, beraden op haar internationale bevoegdheid om deze te nemen.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat van het tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen;
3.2.
verstaat dat in het incident ex artikel 223 Rv wordt voortgeprocedeerd;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, rechter, bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2019.