Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[eiser in de hoofdzaak sub 1a], wonende te [woonplaats] , [Land 1] , en
[eiser in de hoofdzaak sub 1b], wonende te [woonplaats] , [Land 2] ,
receivers,
Rechtbank Amsterdam
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 6 maart 2019 een vonnis gewezen in het kader van een verzoek tot openstelling van tussentijds hoger beroep. De zaak betreft een incident ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin de Receivers en [eiser in de hoofdzaak sub 2] vorderingen hebben ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder GFIN Corporate Services Limited en verschillende vennootschappen met de naam Croci. De rechtbank had eerder op 30 januari 2019 een tussenvonnis gewezen, waarin de vorderingen in een bevoegdheids- en litispendentie-incident werden afgewezen. De gedaagden verzochten de rechtbank om tussentijds hoger beroep van dit tussenvonnis open te stellen, wat door de rechtbank werd overwogen in het licht van de complexiteit van de zaak en de betrokkenheid van meerdere jurisdicties. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de proceseconomie is om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over haar internationale bevoegdheid. De rechtbank besloot dat van het tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen, en dat de procedure in het incident ex artikel 223 Rv zal worden voortgezet. De beslissing werd genomen door rechter N.C.H. Blankevoort, bijgestaan door griffier A.A.J. Wissink.