In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 13 december 2018 en betreft een vrijheidsstraf van zes maanden die aan de opgeëiste persoon is opgelegd door het Amtsgericht Neu-Ulm. De opgeëiste persoon, geboren in Kazachstan in 1981, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in het land.
Tijdens de openbare zitting op 8 februari 2019 werd de vordering behandeld. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, en een tolk in de Russische taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Duitse nationaliteit heeft.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden, omdat de resterende straf op het moment van overlevering minder dan vier maanden zou zijn. De rechtbank heeft deze argumentatie verworpen en geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, aangezien de opgelegde straf van zes maanden voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en het Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan.