ECLI:NL:RBAMS:2019:1367

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
13/752098-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 22 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court in Wrocław, Polen. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 19 december 2018 en betreft een vrijheidsstraf van drie jaar, waarvan nog twee jaar, negen maanden en twee dagen resteert. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1981, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in het land.

Tijdens de openbare zitting op 8 februari 2019 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en heeft hij verklaard dat zijn personalia correct zijn. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met dertig dagen om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing over de overlevering. De rechtbank heeft ook de noodzaak vastgesteld om aanvullende informatie op te vragen bij de Poolse autoriteiten over de rechtsgang in Polen, met name of er definitieve uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en of hij bij de zittingen in hoger beroep vertegenwoordigd was door een raadsman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn, maar heeft twijfels over de kwalificatie van feit 3. De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake is van dubbele strafbaarheid voor dit feit, terwijl de officier van justitie van mening is dat dit wel het geval is. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de benodigde informatie op te vragen. De uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. E.G. Fels en I.V. Ottens, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752098-18
RK nummer: 18/8598
Datum uitspraak: 22 februari 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 december 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 september 2018 door
the District Court in Wrocław(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 februari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and binding judgement of the Regional Court for Wrocław-Śródmieścievan 7 september 2016 (II K 975/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, negen maanden en twee dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting die tot de beslissing heeft geleid.
In onderdeel f) van het EAB staat het volgende:
[opgeëiste persoon] was sentenced to an aggregate penalty of 3 years of imprisonment for the offences described above, on the grounds of the final and binding judgement of the Regional Court for Wroclaw-Śródmieście of 7 September 2016, (II K 975/14). The mentioned person participated in the main hearing and provided explanations. He was not present at the announcement of the judgement. He had a public defense counsel appointed for him. The District Court in Wroclaw, on the grounds of its judgement of 24 May 2017, reference symbol IV Ka 160/17, did not assume a positive attitude of the appeals lodged by the accused and his defense counsel and upheld the challenged judgement of the Regional Court.
In de aanvullende informatie van de Poolse justitiële autoriteiten van 19 december 2018 staat dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting die heeft geleid tot de beslissing met nummer II K 975/14, maar niet bij de uitspraak. Hij had een door de rechtbank aangewezen advocaat. Het hoger beroep is niet aanvaard/ingewilligd en het vonnis in eerste aanleg is overeind gebleven.
In de aanvullende informatie van de Poolse justitiële autoriteiten van 24 januari 2019 staat het volgende:
- op 9 maart 2015 heeft de opgeëiste persoon om toevoeging van een advocaat gevraagd en deze gekregen. Hij is in de daaropvolgende zittingen door de advocaat vertegenwoordigd. De opgeëiste persoon is opgeroepen voor de zitting van 15 april 2015;
- op 20 april 2015 is het onderzoek ter terechtzitting gestart, is de beschuldiging voorgelezen en heeft de opgeëiste persoon daarover verklaard;
- op 28 augustus 2016 heeft de opgeëiste persoon toegang tot de dossiers gekregen en heeft hij een
written representationgegeven.
- de opgeëiste persoon en zijn advocaat hebben beide een
complaintingediend tegen de beslissing.
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg bij een zitting aanwezig was en bij de overige zittingsdagen is vertegenwoordigd door een gemachtigd raadsman, zoals ook door de opgeëiste persoon ter zitting is bevestigd. Voor de procedure in eerste aanleg is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW en is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW dus niet van toepassing.
Uit het EAB en de genoemde aanvullende informatie blijkt dat er hoger beroep is ingesteld en dat daarop is beslist. Onduidelijk is of in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)) en of er een door de opgeëiste persoon gemachtigd raadsman aanwezig was bij de zitting in hoger beroep, die namens hem het woord heeft gevoerd. Van belang is dat hierover navraag wordt gedaan door de officier van justitie, zodat kan worden vastgesteld of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan ten aanzien van feit 1 en feit 2.
De feiten 1 en 2 leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
medeplegen van een ander door geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
4.1
De dubbele strafbaarheid ten aanzien van feit 3
4.1.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat ten aanzien van feit 3 geen sprake is van dubbele strafbaarheid. In de feitsomschrijving staat dat
he attempted at forcing [persoon] to intimacy. Dit is echter niet te kwalificeren naar Nederlands recht als een poging tot aanranding, aldus de raadsman.
4.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feitsomschrijving ten aanzien van feit 3 voldoende duidelijk is en dat dit naar Nederlands recht in ieder geval is te kwalificeren als een poging tot aanranding.
4.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de feitsomschrijving
he attempted at forcing [persoon] to intimacyte onbepaald is om thans naar Nederlands recht te kwalificeren. Om te kunnen vaststellen of dit feit naar Nederlands recht strafbaar is, is het van belang om een beschrijving te hebben van de feitelijke handelingen van de opgeëiste persoon onder feit 3.

5.Heropening van het onderzoek

Gelet op hetgeen onder 3.1 en 4.1.3 is overwogen zal de rechtbank het onderzoek dan ook heropenen en schorsen voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om aan de Poolse uitvaardigende autoriteit te vragen of in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld en of er een door de opgeëiste persoon gemachtigd raadsman aanwezig was bij de zitting(en) in hoger beroep, die namens hem het woord heeft gevoerd. Tevens wordt de officier in de gelegenheid gesteld om aan de Poolse uitvaardigende autoriteit te vragen naar een beschrijving van de feitelijke handelingen van de opgeëiste persoon die ten grondslag liggen aan feit 3 van het EAB, zodat kan worden vastgesteld of dit feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen
  • of in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld en of er een door de opgeëiste persoon gemachtigd raadsman aanwezig was bij de zitting(en) in hoger beroep, die namens hem het woord heeft gevoerd;
  • naar een beschrijving van de feitelijke handelingen van de opgeëiste persoon die ten grondslag liggen aan feit 3 van het EAB.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2019.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.