ECLI:NL:RBAMS:2019:1296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
AMS 18/3710
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor de bouw van een haven met aanlegsteiger in de Gaasp door de gemeente Amsterdam

Op 26 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, betreffende de weigering van een omgevingsvergunning voor de bouw van een haven met aanlegsteiger in de Gaasp. De gemeente Amsterdam had op 17 april 2018 de aanvraag voor de omgevingsvergunning geweigerd, met als argumenten dat de haven niet past binnen de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied, dat het een overwegend geprivatiseerd karakter heeft en dat er parkeerproblemen zouden ontstaan.

De rechtbank heeft het beroep van [eiseres] ongegrond verklaard, waarbij zij heeft vastgesteld dat het college in redelijkheid tot de weigering van de vergunning heeft kunnen komen. De rechtbank heeft de argumenten van [eiseres] tegen de weigering beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat het college zich terecht baseerde op het advies van de commissie RvE Ruimte en Duurzaamheid. Dit advies gaf aan dat de beoogde haven niet inpasbaar is in het landschap en de cultuurhistorische waarden van het gebied.

De rechtbank heeft benadrukt dat het college beoordelingsruimte heeft bij het verlenen van omgevingsvergunningen, en dat de rechtbank terughoudend toetst of het college zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de beroepsgronden van [eiseres] tegen de andere argumenten van het college te bespreken, omdat de weigering op basis van het eerste argument al voldoende was om het beroep ongegrond te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3710

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Vulpen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J.J. Stellinga).

Procesverloop

Op 17 april 2018 heeft het college geweigerd om aan [eiseres] een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een haven (aanlegsteiger) in de rivier de Gaasp in Amsterdam.
[eiseres] heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 12 februari 2019. [eiseres] was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde en door [planoloog 1] (planoloog). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door drs. ing. [planoloog 2] (planoloog) en drs. ing. [stedenbouwkundige] (stedenbouwkundige).

Waar gaat het over in deze zaak?

1. [eiseres] wil in de Gaasp, ter hoogte van [boerderij] , een aanlegsteiger bouwen van 220 meter met 48 private ligplaatsen, 6 passantenplekken, een aanlegplaats voor een rondvaartboot en elektro-oplaadpunten. Zij heeft hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd.
2. Het college heeft het besluit op deze aanvraag voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbesluit met het voornemen om de aanvraag te weigeren, heeft zes weken ter inzage gelegen. [eiseres] heeft tegen dit ontwerpbesluit een zienswijze ingediend.
3. Naar aanleiding van de zienswijze van [eiseres] (en anderen), heeft het college opnieuw naar de zaak gekeken. Dit heeft niet geleid tot een andere beoordeling: het college heeft de gevraagde vergunning op 17 april 2018 geweigerd. Deze weigering is gebaseerd op de volgende drie argumenten:
de ligging en de omvang van de haven passen niet in de cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle kernmerken van het gebied;
de haven heeft een overwegend geprivatiseerd karakter;
door het plan ontstaan parkeerproblemen in het gebied.
4. [eiseres] is het hier niet mee eens en is daarom in beroep gegaan bij de rechtbank. Op haar beroepsgronden zal hierna worden ingegaan.

Het toetsingskader van de rechtbank

5. Niet ter discussie staat dat het project in strijd is met het bestemmingsplan ‘Gaasperdam’. Het college is bevoegd om bij strijd met het bestemmingsplan toch een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, aanhef en eerste lid onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
6. Het college heeft echter in deze zaak besloten om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid. Omdat het college bij het maken van deze keuze een zekere beoordelingsruimte heeft, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend. Dat betekent dat de rechtbank in deze zaak geen eigen oordeel geeft over de vraag of de haven er zou moeten komen.
7. De rechtbank beoordeelt in deze zaak alleen of het college zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd en de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Hierbij is nog van belang dat het college op de zitting heeft toegelicht dat de weigering is gestoeld op drie argumenten, maar ieder van deze argumenten afzonderlijk kan deze beslissing dragen. De vraag is dus of één van de argumenten van het college de toets der kritiek kan doorstaan. De rechtbank zal eerst het argument beoordelen dat de haven niet past binnen de cultuurhistorische en landschappelijke kenmerken van het gebied.

De cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied

8. Volgens [eiseres] is het plan niet in strijd met de cultuurhistorische waarden van het gebied. Het zicht op de Gaasp zal door het project nauwelijks worden beperkt. Ook doet het project geen afbreuk aan de landschappelijke ligging van de Gaaspermolen. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (leidraad 2018) is van toepassing in deze zaak. Hierin staat
nietdat de openheid van het landschap nabij het project een belangrijke waarde is. Op de zitting heeft [eiseres] een e-mailbericht van [planoloog 1] overgelegd, waarin dit standpunt van [eiseres] wordt onderschreven.
9. De rechtbank geeft [eiseres] op dit punt geen gelijk en heeft hiervoor de volgende redenen. Het college baseert zich op het (negatieve) advies van de commissie RvE Ruimte en Duurzaamheid. Omdat deze commissie ter zake deskundig is, mag het college in principe van dit advies uitgaan. De rechtbank ziet geen redenen om dit uitgangspunt te verlaten. Het is de rechtbank namelijk niet gebleken dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of andere gebreken vertoont. De opsteller van het advies legt bovendien duidelijk uit waarom hij vindt dat de haven niet past binnen de cultuurhistorische en landschappelijke kenmerken van het gebied. Hierbij is onder meer van belang geacht dat de beoogde haven een onbeschutte ligging heeft en door zijn omvang buitenproportioneel bepalend zal zijn in het uitzicht over de Gaasp en het open slagenlandschap van de Gemeenschapspolder. Op de zitting is namens het college nog toegelicht dat de Gaasp onderdeel uitmaakt van het veenrivierenlandschap en dat openheid bij dit type landschap een belangrijke waarde is. De rechtbank vindt deze motivering voldoende en aanvaardbaar. De argumenten van [eiseres] leiden niet tot een andere beoordeling, ook als de leidraad 2018 van toepassing zou zijn in deze zaak. In deze leidraad staat namelijk onder andere (op pagina 8) dat de algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen te laten bijdragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek en aan het versterken van (de beleving van) openheid. Ook volgt uit de leidraad
nietdat openheid van het landschap
geenvalide argument zou kunnen zijn.
10. Dit leidt tot de conclusie dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de haven niet past binnen de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied en dus niet ruimtelijk inpasbaar is. Al om deze reden heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen weigeren. Het is daarom niet nodig de beroepsgronden te bespreken die [eiseres] heeft gericht tegen de twee andere argumenten van het college om geen vergunning te verlenen.

Conclusie

11. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Dat betekent dat [eiseres] geen gelijk krijgt. Bij deze uitkomst ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzitter, en
mr. C.F. de Lemos Benvindo en mr. F.L. Bolkestein, leden,in aanwezigheid van
mr. H. van der Schaft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.