ECLI:NL:RBAMS:2019:1293

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
13/654028-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en andere strafbare feiten na steekincident in Amsterdam

Op 26 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 50-jarige man, die op 18 maart 2018 in Amsterdam-Zuidoost twee mensen met een stanleymes heeft gestoken. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 28 november 2018 en 12 februari 2019. De officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, vorderde een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 109 dagen voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de poging tot doodslag en stelde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, het voorhanden hebben van een wapen en het voorhanden hebben van cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk de dood van de slachtoffers wilde veroorzaken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 256 dagen, met aftrek van voorarrest, en bepaalde dat de verdachte een schadevergoeding moest betalen aan de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de feiten ernstig waren en dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde, wat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654028-18
Datum uitspraak: 26 februari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 28 november 2018 en 12 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. den Haan, waarnemend voor mr. L.M.E. Kleczewski naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 18 maart 2018 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
onder feit 1 primair:poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] ;
onder feit 1 subsidiair:mishandeling van [slachtoffer 1] ;
onder feit 2 primair:poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] ;
onder feit 2 subsidiair:mishandeling van [slachtoffer 2] ;
onder feit 3:het voorhanden hebben van een creditcardmes;
onder feit 4:het voorhanden hebben van cocaïne;
onder feit 5:bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Zij komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en het tenlastegelegde onder feiten 3, 4 en 5, met uitzondering van de 26 gram cocaïne.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van feiten 1, 2 en 5. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk verwondingen heeft toegebracht of heeft geprobeerd dat te doen. Verdachte heeft steeds gelijkluidende verklaringen afgelegd, namelijk dat hij werd aangevallen en daarom een mes heeft getrokken, maar dat hij geen zwaaiende- of steekbewegingen heeft gemaakt. Doordat aangevers het mes probeerden af te pakken, had verdachte geen controle over wat er met het mes gebeurde, waardoor letsel en beschadigingen aan kleding konden optreden. Verdachte wilde weg, maar werd fysiek belemmerd om weg te kunnen gaan. Het geconstateerde letsel is vermoedelijk ontstaan in de worsteling, onbedoeld, door gesjor en getrek door de aangevers. Ten aanzien van de bedreigingen geldt dat er geen enkele getuige of camerabeelden zijn. Er is ook geen zelfgemaakt mes aangetroffen passend bij de belastende verklaringen.
Ten aanzien van feiten 3 en 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de 26 gram ten laste gelegde cocaïne.
3.3
Feiten en omstandigheden
Aangiftes
Aangevers [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en zijn vader [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) hebben verklaard dat zij op 18 maart 2018 op de Elsrijkdreef te Amsterdam in hun auto reden. Verdachte stak midden op de weg over, hij maakte geen gebruik van de voetgangers oversteekplaats. Toen [slachtoffer 2] toeterde, gaf verdachte een trap tegen de auto. [slachtoffer 1] stapte uit om verhaal te halen. Vervolgens kwam [slachtoffer 2] de auto uit. Verdachte was meteen agressief en wilde wegrennen, waarop [slachtoffer 1] verdachte vasthield aan de voorzijde van zijn kleding ter hoogte van zijn kraag. Er ontstond een worsteling. [slachtoffer 1] hoorde zijn broertje [naam broertje] vanuit de auto schreeuwen dat verdachte een mes had. [naam broertje] zag dat verdachte een snijdende beweging over het bovenbeen van [slachtoffer 1] maakte. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben geprobeerd het mes af te pakken. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij het letsel tijdens deze confrontatie moet hebben opgelopen, want na de eerste confrontatie heeft verdachte hem niet meer geraakt. Ook [slachtoffer 2] heeft niet gemerkt dat hij is geraakt door het mes. [slachtoffer 1] heeft wel gezien dat verdachte stekende bewegingen maakte in de richting van de borst en hand van [slachtoffer 2] tijdens de eerste confrontatie.
Nadat verdachte was weggerend, volgde er even later nog een confrontatie ter hoogte van de Gouden Leeuw. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam broertje] hebben hierover alle drie verklaard dat verdachte met een ander, zelfgemaakt mes dan het stanleymes stekende bewegingen richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] maakte. Zij konden het mes ontwijken. [slachtoffer 1] en [naam broertje] hoorden verdachte daarbij roepen: “wat willen jullie nou, ik vermoord jullie”. Vervolgens gooide verdachte met stenen. Bij deze confrontatie hebben aangevers het mes kunnen ontwijken.
Letsel
Bij [slachtoffer 1] is het volgende letsel geconstateerd: een oppervlakkige snijverwonding van ongeveer 6 centimeter op de borstkas, een diepe snijwond op het linker bovenbeen van ongeveer 7 centimeter, waarbij onderhuids vet zichtbaar was, en een schaafwondje van 3 millimeter op de linkerhand.
Bij [slachtoffer 2] is het volgende letsel geconstateerd: op de linkerborst ter hoogte van de tepel een steekwond ter grote van ongeveer 1.5 centimeter en linksboven op de hand een steekwond van ongeveer 1.5 à 2 centimeter en ongeveer 0.5 centimeter diep. Ongeveer vier maanden later is na onderzoek in ziekenhuis gebleken dat er een deel van het stanleymes (2 cm) in de hand achter is gebleven welke operatief is verwijderd.
Ten aanzien van feit 3 en 4
In de insluitingsfouillering van verdachte is een creditcard mes aangetroffen. Een wapenonderzoek heeft aangetoond dat dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I onder 4 van de Wet wapens en munitie is.
Bij het aanspreken van verdachte door verbalisant, is gezien dat verdachte een zakje weggooide op de grond. In dat zakje bleek een witte substantie te zitten. Uit onderzoek is gebleken dat de 5 plastic bolletjes met 0,78 gram crèmekleurige brokjes cocaïne bevatten. Het plastic zakje met 23,3 gram vuilwit poeder bevat benzfetamine.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 5 stelt de rechtbank voorop dat zij geen aanleiding ziet te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangiftes. De verklaringen van aangevers ondersteunen elkaar en worden bovendien onderbouwd door het geconstateerde letsel. Het staat vast dat er een confrontatie tussen verdachte en aangevers heeft plaatsgevonden, met letsel voor aangevers tot gevolg. Verdachte ontkent niet dat hij bij de eerste confrontatie een stanleymes heeft getrokken.
Partiële vrijspraak van het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om de aangevers van het leven te beroven. Niet elk steken of zwaaien met een mes levert immers een poging tot doodslag op. Om opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood aan te nemen zijn de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen en de overige feiten en omstandigheden van belang. Het dossier bevat geen gegevens waaruit kan worden afgeleid met welke kracht is gestoken. Onduidelijk is onder meer van welke afstand en hoe verdachte de bewegingen met het mes heeft gemaakt. Daarnaast is onduidelijk welke kleding de aangevers aan hadden. Immers, als zij een dikke jas aanhadden, is de kans om met een stanleymes dodelijke verwondingen te realiseren geringer dan met dunne kleding. Evenmin is bijvoorbeeld gebleken dat vitale organen zijn of hadden kunnen worden geraakt. De verwondingen op de borst, een plaats waar zich vitale delen bevinden, zouden onder omstandigheden tot de aanmerkelijke kans op de dood kunnen leiden, maar uit het letsel blijkt dat die verwondingen slechts ondiep zijn geweest. De enkele omstandigheid dat verdachte met het mes verwondingen kan toebrengen, is onvoldoende om de aanmerkelijke kans op de dood aan te nemen. Verdachte zal dan ook van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, worden vrijgesproken.
Het oordeel over het onder feit 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat de letsels van aangevers moeten zijn ontstaan bij de eerste confrontatie. Er was sprake van een schermutseling waarin aangevers verdachte probeerden vast te houden, om te voorkomen dat hij weg zou komen. Tijdens die worsteling heeft verdachte een stanleymes gepakt. Door in een dergelijke situatie, waarbij verdachte en aangevers dicht op elkaar stonden, een stanleymes te pakken en daarmee zwaaiende dan wel stekende bewegingen te maken, heeft verdachte het risico genomen dat hij aangevers met dat stanleymes zou raken. Verdachte heeft aangevers ook daadwerkelijk geraakt. Het letsel dat aangevers hebben opgelopen is niet als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. De rechtbank is wel van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat verdachte door zijn handelen wel degelijk zwaar lichamelijk letsel had kunnen veroorzaken. Dat het mes alle kanten is opgegaan, blijkt wel uit het feit dat aangevers op diverse plekken op hun lichaam verwondingen hebben, hetgeen niet anders kan zijn veroorzaakt dan door het mes van verdachte. Hierbij hadden een of meer organen ernstig kunnen worden beschadigd dan wel ander blijvend letsel kunnen worden veroorzaakt. Hierbij valt, gezien de plaats van de verwondingen, onder meer te denken aan het doorsnijden van spieren en pezen of overig letsel waarbij operatief ingrijpen en langdurig herstel noodzakelijk zou zijn. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Aangevers mochten immers van verdachte eisen dat hij zou blijven staan, nadat verdachte een (door hem bij de rechter-commissaris bekende) trap tegen hun auto had gegeven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangevers zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank acht daarom ten aanzien van beide slachtoffers bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Het oordeel over het onder feit 3 ten laste gelegde
Verdachte heeft dit feit niet ontkend. Op grond van de onder 3.3 vermelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank dit feit bewezen.
Partiële vrijspraak van het onder feit 4 ten laste gelegde
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte 26 gram cocaïne voorhanden heeft gehad. Verdachte zal ten aanzien van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Het oordeel over het onder feit 4 ten laste gelegde
Verdachte heeft dit feit niet ontkend. Op grond van de onder 3.3 vermelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank dit feit bewezen.
Het oordeel over het onder feit 5 ten laste gelegde
Op grond van de aangiftes en de getuigenverklaring van [naam broertje] acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door stekende bewegingen met een voorwerp waarvan zij dachten dat het een mes was in hun richting te maken, door dreigende woorden te uiten en door stenen naar hen te gooien. De rechtbank acht dan ook het onder feit 5 ten laste gelegde bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair
op 18 maart 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met kracht) met een (stanley)mes, in het linker bovenbeen en de borst en in de linkerhand, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2 subsidiair
op 18 maart 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met kracht) met een (stanley)mes, in de borst en-in de hand van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of heeft gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 3
op 18 maart 2018 te Amsterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie I, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een creditcardmes, zijnde een blank wapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 4
op 18 maart 2018 te Amsterdam opzettelijk voorhanden heeft gehad, vijf bolletjes cocaïne;
ten aanzien van feit 5
op 18 maart 2018 te Amsterdam, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht
-door met een op een mes lijkend voorwerp, zwaaiende en/of stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
-(daarbij) die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigende de woorden toe te voegen: "wat willen jullie nou, ik vermoord jullie" en
-door bakstenen in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te gooien.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 109 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft gevorderd dat daarbij de volgende bijzondere voorwaarden worden opgelegd: een meldplicht, een behandelverplichting en eventueel een opname bij de Waag, een contactverbod met de aangevers en de rest van het gezin van aangevers en het meewerken aan het vinden van een dagbesteding.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft een strafblad, maar het betreffen oude feiten. De oriëntatiepunten schrijven voor een voltooide mishandeling met middelzwaar lichamelijk letsel een gevangenisstraf van 7 maanden voor. Verdachte heeft al 8,5 maand in voorarrest gezeten. De verdediging heeft verzocht daar geen voorwaardelijke straf aan toe te voegen, dan wel dat de voorwaardelijke straf het voorarrest niet overstijgt. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan tweemaal een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel, door richting slachtoffers met een stanleymes zwaaiende dan wel stekende bewegingen te maken. Hierbij heeft verdachte slachtoffers op meerdere plekken op hun lichaam met het stanleymes geraakt. Dit heeft geleid tot letsel bij de slachtoffers. [slachtoffer 1] heeft onder meer in zijn bovenbeen een diepe snijwond opgelopen. Dit heeft geleid tot forse littekens. Daarnaast is het genezingsproces moeizaam verlopen, nu de wond meerdere keren is open gesprongen. [slachtoffer 2] heeft onder meer een steekwond in zijn hand opgelopen, waar hij dagelijks last van had. Na vier maanden is gebleken dat er nog een stukje van het stanleymes in de hand was achtergebleven, dat operatief is verwijderd.
Het handelen van verdachte vormt een ernstige inbreuk op de integriteit van het slachtoffer. Beide slachtoffers geven aan dat zij met name op straat angst en stress ervaren en een verminderde concentratie hebben. Verdachte heeft er blijk van gegeven ernstig gewelddadig gedrag niet te schuwen. Dit strafbare feit zorgt in de maatschappij voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid, temeer nu dit heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag op straat. De rechtbank is van oordeel dat op een dergelijk strafbaar feit niet anders kan worden gereageerd dan met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met strafblad van verdachte zij het dat de laatste veroordeling dateert van 2013. Verdachte lijkt geen of nauwelijks enige ambitie te hebben voor de toekomst. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen, nu de rechtbank niet de overtuiging heeft dat verdachte hieraan mee zal werken. Daarnaast merkt de rechtbank op dat voor een contactverbod in het bijzonder geen aanleiding bestaat, nu niet gebleken is dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis de aangevers op enigerlei wijze heeft benaderd.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.

8.Beslag – Onttrekking aan het verkeer

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. Mes, 5545853, (creditcardmes)
Nu met betrekking tot dit voorwerp het onder feit 3 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
2. Mes, 5545865 (stanleymes)
Nu met behulp van dit voorwerp het onder feiten 1 en 2 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.470,97 aan materiële schadevergoeding en € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de materiële schade de posten die zien op reiskosten en de eigen bijdrage ziektekosten 2018 kunnen worden toegewezen. De post die ziet op kleding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 150,-, het overige moet niet-ontvankelijk worden verklaard. De post die ziet op daggeld vergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 30,-, het overige moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat betekent dat ten aanzien van de materiële schade in totaal € 583,20 kan worden toegewezen. De overige posten moeten niet-ontvankelijk worden verklaard. De immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedraag van € 1.000,-, het overige moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Tevens moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De raadsman kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie, met uitzondering van de post die ziet op de eigen bijdrage ziektekosten 2018. Hoewel de post niet onbegrijpelijk is, is de post niet onderbouwd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Materiele schade
De posten die zien op de reiskosten, de kleding en de daggeldvergoeding komen de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank waardeert die kosten, naar redelijkheid en billijkheid, respectievelijk op € 18,20, € 150,- en € 30,-.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de post die ziet op de eigen bijdrage ziektekosten 2018 niet is onderbouwd. De rechtbank kan niet vaststellen of het gehele eigen risico van dat jaar is verbruikt als rechtstreeks gevolg van het feit waarvoor verdachte is veroordeeld. De rechtbank zal deze post dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
De overige posten zijn onvoldoende onderbouwd en zal de rechtbank eveneens niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De rechtbank waardeert de immateriële schade, naar redelijkheid en billijkheid, op een bedrag van € 1.000,- en zal deze schade tot dat bedrag toewijzen. Het overige zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank wijst aldus een gedeelte van de vordering toe, te weten € 1.198,20, en veroordeelt de verdachte tot betaling van de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018 tot aan de dag van volledige voldoening. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.831,71 aan materiële schadevergoeding en € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de materiële schade de posten die zien op reiskosten en de eigen bijdrage ziektekosten 2018 kunnen worden toegewezen. De post die ziet op kleding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 200,-, het overige moet niet-ontvankelijk worden verklaard. De post die ziet op daggeld vergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 60,-, het overige moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat betekent dat ten aanzien van de materiële schade in totaal € 677,76 kan worden toegewezen. De overige posten moeten niet-ontvankelijk worden verklaard. De immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedraag van € 1.000,-, het overige moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Tevens moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De raadsman kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie, met uitzondering van de post die zet op de eigen bijdrage ziektekosten 2018. Hoewel de post niet onbegrijpelijk is, is de post niet onderbouwd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Materiele schade
De posten die zien op de reiskosten, de kleding en de daggeldvergoeding komen de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank waardeert die kosten, naar redelijkheid en billijkheid, respectievelijk op € 32,76, € 200,- en € 60,-.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de post die ziet op de eigen bijdrage ziektekosten 2018 niet is onderbouwd. De rechtbank kan niet vaststellen of het gehele eigen risico van dat jaar is verbruikt als rechtstreeks gevolg van het feit waarvoor verdachte is veroordeeld. De rechtbank zal deze post dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
De overige posten zijn onvoldoende onderbouwd en zal de rechtbank eveneens niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De rechtbank waardeert de immateriële schade, naar redelijkheid en billijkheid, op een bedrag van € 750,- en zal deze schade tot dat bedrag toewijzen. Het overige zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank wijst aldus een gedeelte van de vordering toe, te weten € 1.042,76, en veroordeelt de verdachte tot betaling van de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018 tot aan de dag van volledige voldoening. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de
artikelen 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de pogingen tot doodslag onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegd niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
onder feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling;
onder feit 2 primair:
poging tot zware mishandeling;
onder feit 3:
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
onder feit 4
: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 3 van de Opiumwet;
onder feit 5
: bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
256 (tweehonderdzesenvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. Mes, 5545853, (creditcardmes)
2. Mes, 5545865 (stanleymes)
De vordering van [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] , toe tot € 1.198,20 (elfhonderd achtennegentig euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018 tot aan de dag van volledige voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , aan de Staat € 1.198,20 (elfhonderd achtennegentig euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018 tot aan de dag van volledige voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 21 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] , toe tot € 1.042,76 (duizend tweeënveertig euro en zesenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018 tot aan de dag van volledige voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat (duizend tweeënveertig euro en zesenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018 tot aan de dag van volledige voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2019.