3.4Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 5 stelt de rechtbank voorop dat zij geen aanleiding ziet te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangiftes. De verklaringen van aangevers ondersteunen elkaar en worden bovendien onderbouwd door het geconstateerde letsel. Het staat vast dat er een confrontatie tussen verdachte en aangevers heeft plaatsgevonden, met letsel voor aangevers tot gevolg. Verdachte ontkent niet dat hij bij de eerste confrontatie een stanleymes heeft getrokken.
Partiële vrijspraak van het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om de aangevers van het leven te beroven. Niet elk steken of zwaaien met een mes levert immers een poging tot doodslag op. Om opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood aan te nemen zijn de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen en de overige feiten en omstandigheden van belang. Het dossier bevat geen gegevens waaruit kan worden afgeleid met welke kracht is gestoken. Onduidelijk is onder meer van welke afstand en hoe verdachte de bewegingen met het mes heeft gemaakt. Daarnaast is onduidelijk welke kleding de aangevers aan hadden. Immers, als zij een dikke jas aanhadden, is de kans om met een stanleymes dodelijke verwondingen te realiseren geringer dan met dunne kleding. Evenmin is bijvoorbeeld gebleken dat vitale organen zijn of hadden kunnen worden geraakt. De verwondingen op de borst, een plaats waar zich vitale delen bevinden, zouden onder omstandigheden tot de aanmerkelijke kans op de dood kunnen leiden, maar uit het letsel blijkt dat die verwondingen slechts ondiep zijn geweest. De enkele omstandigheid dat verdachte met het mes verwondingen kan toebrengen, is onvoldoende om de aanmerkelijke kans op de dood aan te nemen. Verdachte zal dan ook van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, worden vrijgesproken.
Het oordeel over het onder feit 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat de letsels van aangevers moeten zijn ontstaan bij de eerste confrontatie. Er was sprake van een schermutseling waarin aangevers verdachte probeerden vast te houden, om te voorkomen dat hij weg zou komen. Tijdens die worsteling heeft verdachte een stanleymes gepakt. Door in een dergelijke situatie, waarbij verdachte en aangevers dicht op elkaar stonden, een stanleymes te pakken en daarmee zwaaiende dan wel stekende bewegingen te maken, heeft verdachte het risico genomen dat hij aangevers met dat stanleymes zou raken. Verdachte heeft aangevers ook daadwerkelijk geraakt. Het letsel dat aangevers hebben opgelopen is niet als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. De rechtbank is wel van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat verdachte door zijn handelen wel degelijk zwaar lichamelijk letsel had kunnen veroorzaken. Dat het mes alle kanten is opgegaan, blijkt wel uit het feit dat aangevers op diverse plekken op hun lichaam verwondingen hebben, hetgeen niet anders kan zijn veroorzaakt dan door het mes van verdachte. Hierbij hadden een of meer organen ernstig kunnen worden beschadigd dan wel ander blijvend letsel kunnen worden veroorzaakt. Hierbij valt, gezien de plaats van de verwondingen, onder meer te denken aan het doorsnijden van spieren en pezen of overig letsel waarbij operatief ingrijpen en langdurig herstel noodzakelijk zou zijn. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Aangevers mochten immers van verdachte eisen dat hij zou blijven staan, nadat verdachte een (door hem bij de rechter-commissaris bekende) trap tegen hun auto had gegeven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangevers zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank acht daarom ten aanzien van beide slachtoffers bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Het oordeel over het onder feit 3 ten laste gelegde
Verdachte heeft dit feit niet ontkend. Op grond van de onder 3.3 vermelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank dit feit bewezen.
Partiële vrijspraak van het onder feit 4 ten laste gelegde
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte 26 gram cocaïne voorhanden heeft gehad. Verdachte zal ten aanzien van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Het oordeel over het onder feit 4 ten laste gelegde
Verdachte heeft dit feit niet ontkend. Op grond van de onder 3.3 vermelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank dit feit bewezen.
Het oordeel over het onder feit 5 ten laste gelegde
Op grond van de aangiftes en de getuigenverklaring van [naam broertje] acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door stekende bewegingen met een voorwerp waarvan zij dachten dat het een mes was in hun richting te maken, door dreigende woorden te uiten en door stenen naar hen te gooien. De rechtbank acht dan ook het onder feit 5 ten laste gelegde bewezen.