ECLI:NL:RBAMS:2019:1281

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
13/654147-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in supermarkt met mes

Op 27 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 20-jarige man, die op 25 september 2018 in een supermarkt in Amsterdam een andere man in de nek en hals heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 13 februari 2019 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, gevorderd dat de verdachte tot een jeugddetentie van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, zou worden veroordeeld. De verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat de verdachte geen opzet zou hebben gehad op dodelijk letsel.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de kwetsbaarheid van de nek en de ernst van de verwondingen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte met opzet het slachtoffer met een mes in de nek en hals heeft gestoken. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een stoornis in het gebruik van cannabis en een lichte cognitieve beperking. Gezien deze omstandigheden en het advies van deskundigen, besloot de rechtbank om het adolescentenstrafrecht toe te passen.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en het verkrijgen van een dagbesteding en inkomen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers en omstanders, maar ook de mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654147-18
Datum uitspraak: 27 februari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam] in [plaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.V. Ramdihal naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich op 25 september 2018 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, door met een mes in de nek/hals/schouder van [slachtoffer] te steken.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan poging tot doodslag bewezen worden. Door in de nek en hals van aangever te steken heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever had kunnen komen te overlijden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van dodelijk letsel dan wel zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aangever, toen deze op hem af kwam rennen, met een mes in zijn hals en nek gestoken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door op deze wijze te handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. De nek is een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam, waarin zich onder meer belangrijke (slag)aderen bevinden. Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat in de nek, zeker met een steekwapen zoals een mes, dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door met een mes in de hals en nek te steken heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat één of meer van deze aderen zouden worden geraakt en dat aangever aan deze verwondingen zou (kunnen) overlijden. Uit het handelen van verdachte blijkt dat hij doelbewust heeft gehandeld en de hiervoor genoemde aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Dat het letsel enigszins beperkt is gebleven en dat de wonden goed zijn geheeld, zoals op de zitting van 13 februari 2019 is gebleken, leidt niet tot een ander oordeel. Verdachte had zomaar meer vitale delen van het lichaam kunnen raken.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, het impliciet primair tenlastegelegde – de poging tot doodslag – bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 25 september 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes, meermalen in de nek en de hals van die [slachtoffer] heeft gestoken.

4.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte – met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht – zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Verdachte dient zich in de proeftijd te houden aan bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en het verkrijgen en behouden van een dagbesteding en een inkomen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman dient het adolescentenstrafrecht te worden toegepast. Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie zou maximaal het aantal dagen moeten bedragen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke gedeelte kunnen de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd worden gekoppeld, met uitzondering van het locatiegebod.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft aangever met een mes in zijn nek en hals gestoken. Dit is een zeer ernstig feit en door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Het is niet aan verdachte te danken dat aangever er goed vanaf is gekomen. Een feit als dit zorgt bovendien voor maatschappelijke onrust. Het incident speelde zich af in de supermarkt Jumbo, ter hoogte van de kassa’s. De personen die daar aanwezig waren zijn ongewild geconfronteerd met het gewelddadig handelen van verdachte. Ook de vrouw en de dochter van aangever zijn hiervan getuige geweest en dit moet voor hen een beangstigende ervaring zijn geweest.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van
30 november 2018 en het psychologisch onderzoek van 3 december 2018. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis. Bovendien is er sprake van een lichte cognitieve beperking wat betreft informatieverwerkingssnelheid. Er is geen verband met het gepleegde feit en het feit kan hem dan ook volledig worden toegerekend. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren om verdachte te berechten via het adolescentenstrafrecht. Zijn gezinssituatie wordt gezien als een beschermende factor. Verdachte woont nog bij zijn ouders en zij helpen hem in het vormgeven van zijn leven. Hij is pedagogisch goed aan te sturen en neemt binnen de justitiële jeugdinrichting deel aan het groepsgerichte verblijf. Ook de reclassering adviseert in haar advies van 27 december 2018 om het adolescentenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding. Zij adviseert verder om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een locatiegebod met elektronisch toezicht en het verkrijgen en behouden van een dagbesteding en een inkomen.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 20 jaar. De rechtbank ziet echter, gelet op het advies van de psycholoog, psychiater en de reclassering, in de persoon van verdachte aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht (het zogenaamde adolescentenstrafrecht). De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte ondersteuning nodig heeft vanwege zijn informatieverwerkingsproblemen en door de deskundigen mogelijkheden worden gezien voor pedagogische beïnvloeding vanuit het gezin.
Straffen in vergelijkbare zaken
Gelet op de toepassing van het adolescentenstrafrecht is bij het bepalen van de strafmaat ook gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die gelden voor jeugdigen. Voor (poging tot) doodslag is geen oriëntatiepunt. Voor zware mishandeling met behulp van een wapen geldt als oriëntatiepunt jeugddetentie vanaf zes maanden. Omdat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag ziet zij aanleiding om een hogere straf op te leggen dan dit oriëntatiepunt.
Andere relevante omstandigheden
Verdachte heeft een blanco strafblad. Het recidiverisico wordt door de deskundigen en de reclassering als laag/gemiddeld ingeschat. Verdachte heeft in het verleden nooit blijk gegeven van agressief gedrag of andere problematiek. Bovendien is niet duidelijk geworden waar het handelen van verdachte uit voort is gekomen. Verdachte heeft daar zelf ook geen verklaring voor kunnen geven. Het is daarom voor de rechtbank moeilijk om het recidiverisico in te schatten. Vanwege het gebrek aan inzicht in de beweegredenen van verdachte en gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een fors voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats is.
Daarnaast weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij op de zitting oprecht spijt heeft betuigd en zijn excuses heeft aangeboden aan aangever. Aangever heeft op zijn beurt te kennen gegeven verdachte te hebben vergeven en dat de zaak wat hem betreft daarmee is afgedaan.
In alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, een passende straf is. Hierbij zal een proeftijd van twee jaren worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het verkrijgen en behouden van een dagbesteding en een inkomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een locatiegebod op te leggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
6 (zes) maanden, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich binnen drie dagen na onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [adres 1] . Hierna blijft hij zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren, en houdt zich aan de aanwijzingen die hem worden gegeven;
- zich actief zal inzetten voor het verkrijgen en behouden van een dagbesteding en een (legaal) inkomen.
Van rechtswege gelden ook de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden; - zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2019.