In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van 19 september 2017, waarbij de eiser werd aangemaand om een bedrag van € 2.782,33 terug te betalen. Eiser had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, die in 2011 was herzien, en was het niet eens met de terugvordering. Eiser stelde dat de vordering was verjaard en dat er nog een bezwaarprocedure liep tegen het eerdere terugvorderingsbesluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van 3 november 2011 en 1 januari 2012 in rechte zijn komen vast te staan, waardoor de vordering van verweerder op eiser geldig was. De rechtbank heeft vervolgens de verjaring van de vordering beoordeeld. Verweerder stelde dat de verjaring was gestuit door een aanmaning en een dwangbevel, maar eiser betwistte de ontvangst van deze stukken. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende bewijs had geleverd van de verzending van deze documenten, waardoor de verjaring niet was gestuit.
Daarnaast heeft de rechtbank de acceptgiro's die door verweerder naar eiser waren verzonden beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat deze acceptgiro's niet voldeden aan de vereisten van artikel 4:112 van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor ook hiermee de verjaring niet kon worden gestuit. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de rechtsvordering tot betaling van de geldsom was verjaard, het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder werd opgedragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.