ECLI:NL:RBAMS:2019:1242

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
13/751906-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een transgender persoon aan Ierland in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een transgender persoon aan Ierland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in 1986, is beschuldigd van twee strafbare feiten volgens het Ierse recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft. De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in Ierland onmenselijk behandeld zal worden vanwege haar transgenderidentiteit, maar dit verweer werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen sprake is van een reëel gevaar voor onmenselijke behandeling in de Ierse detentie. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder verwijzing naar de waarborgen die zijn gegeven door de Ierse autoriteiten met betrekking tot de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft ook de relevante wetsartikelen genoemd, waaronder artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751906-18
RK nummer: 18/7416
Datum uitspraak: 12 februari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 26 oktober 2018. De vordering strekt tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 12 september 2018 door
the High Court, Dublin(Ierland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[GBP-adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting 30 november 2018
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op de openbare zitting van 30 november 2018 in aanwezigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. Na opening van het onderzoek ter zitting is de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden op basis van een daartoe strekkend verzoek van de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.
Zitting 3 januari 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 3 januari 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink en bovengenoemde raadsman. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens haar het woord te voeren.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst tot 29 januari 2019 om 14.00 uur omdat – kort gezegd – niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon op de hoogte is geraakt van de zittingsdatum.
Zitting 29 januari 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 29 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel en bovengenoemde raadsman. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De raadsman heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens de opgeëiste persoon het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
two warrants to arrest the requested personuitgevaardigd op 18 juni 2018 door
a Judge of the District Court Area of Dublin Metropolitan District.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Ierland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat de gekwalificeerde dubbele strafbaarheid ontbreekt. De feiten zijn naar Nederlands recht niet strafbaar gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Uit de feitsomschrijving blijkt immers niet dat er kan worden gesproken van dwang in de zin van dit artikel, aldus de raadsman.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat aan voornoemde kaderbesluitconform uitgelegde eisen is voldaan en overweegt hiertoe als volgt.
In de feitsomschrijving staat onder meer vermeld dat de opgeëiste persoon
"forcefully pushed his hand up her leg". Hiermee is genoegzaam tot uitdrukking gebracht dat kan worden gesproken van dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Zodoende is het mogelijk dat de feiten naar Nederlands recht op grond van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht vervolgd en strafrechtelijk bestraft kunnen worden.
Het verweer wordt verworpen
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Haar overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als zij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Senior Prosecutor, International Unit, bij de
Office of the Director of Public Prosecutionsheeft bij schrijven van 17 respectievelijk 20 december 2018 de volgende garantie gegeven:
“(…)
in the circumstances of an extradition order or consent in the Member State
relating to this warrant the following legislation will apply accordingly:
S45B (1): Where a national or resident of another state from which he or she is
surrendered
(a). is surrendered to the State pursuant to a European Arrest Warrant with a view tobeing prosecuted in the State and;(b). whose surrender is subject to the condition that he or she, after being so prosecuted,is returned if he or she so consents to that other state in order to serve any custodialsentence or detention order imposed upon him or her in the State,
the Minister shall, following the final determination of the proceedings and if the person
consents, issue a warrant for the transfer of the person from the State to that other state
in order to serve there any custodial sentence or detention order so imposed.
The practicalities of removing a requested person and delivering him/her to another
Member State is not a matter for this office, rather it is a matter for the Department of
Justice in Ireland and the similar authority in the Netherlands, to determine how best
this can be arranged.”

We have been informed by the Department of Justice and Equality on the 20th of December, 2018 that the return of the Requested Person to the Netherlands can be facilitated subject to the following conditions:
1.
The Requested Person, if sentenced, consents to be returned to the Netherlands to serve any sentence imposed;
2.
The Dutch Authorities will then make arrangements to send representatives to Ireland to collect him;”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarden is voldaan.

6.Detentieomstandigheden in Ierland

6.1.
Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon heeft een verweerschrift overgelegd. Kern van het verweerschrift is dat de opgeëiste persoon mogelijk een onmenselijke behandeling in de Ierse penitentiaire instelling wacht. De raadsman heeft het verweer ter zitting, onder verwijzing naar hetgeen door de opgeëiste persoon in haar verweerschrift heeft verwoord, als volgt toegelicht.
De opgeëiste persoon is transgender en heeft daarom een speciale behandeling nodig. Of zij in de Ierse penitentiaire instelling een speciale behandeling kan krijgen, is afhankelijk van het beleid van de uitvaardigende justitiële autoriteit. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft desgevraagd aangegeven dat zij het geboortegeslacht als uitgangspunt nemen, met als gevolg dat de opgeëiste persoon in Ierland in een mannelijke penitentiaire instelling zal worden geplaatst. Uit het rapport
Human Rights violations in Ireland on the basis of gender identity and intersex identityvan oktober/november 2013 blijkt dat beleid met betrekking tot transgenders ontbreekt. Gelet hierop, daarbij in aanmerking genomen de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon, wacht de opgeëiste persoon mogelijk een onmenselijke behandeling in de Ierse penitentiaire instelling en moet de overlevering worden geweigerd.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van het verweer en zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
In zijn arrest van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 78) heeft het Europese Hof van Justitie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (Aranyosi en Căldăraru, punten 88-89).
Het rapport
Human Rights violations in Ireland on the basis of gender identity and intersex identityvan 2013 waar de raadsman ter onderbouwing van zijn verweer naar heeft verwezen, geeft aan dat er zorgen bestaan over de positie en het welzijn van transgenders in de Ierse penitentiaire instellingen. Uit het rapport volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat er een reëel gevaar bestaat dat transgenders die in Ierland zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Hierbij is van belang dat het rapport niet als actuele informatie (“naar behoren bijgewerkt”) kan gelden, nu inmiddels ruim 5 jaar is verstreken na de datum van dit rapport.
Ambtshalve is de rechtbank evenmin gebleken van bewijzen als genoemd in de aangehaalde overwegingen in het arrest Aranyosi en Căldăraru waaruit een dergelijk algemeen gevaar blijkt.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Een en ander laat vanzelfsprekend onverlet dat de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon een rol zou kunnen spelen bij de beslissing omtrent de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid, OLW. Deze beslissing is echter voorbehouden aan de officier van justitie.

7.Overige verweren

De opgeëiste persoon heeft zich in haar verweerschrift op het standpunt gesteld dat het Ierse strafdossier aan het overleveringsdossier dient te worden toegevoegd.
De rechtbank overweegt het volgende.
De Overleveringswet geeft de overleveringsrechter een beperkt toetsingskader. De overleveringsrechter dient voor het oordeel of een overlevering kan worden toegestaan, onder meer na te gaan of het EAB voldoet aan de in artikel 2 OLW neergelegde criteria. Volgens deze bepaling behoeven de onderliggende stukken van een strafzaak niet aan de uitvoerende lidstaat te worden overgelegd. De rechtbank wijst het verzoek af.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 246 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the High Court, Dublinten behoeve van het in Ierland tegen haar gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 februari 2019.
De jongste rechter en oudste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.