1.9Reactie van deskundige op opmerkingen en verzoeken
(…)
Reactie: In de huurprijsberekening [van de woning, ktr] is in de conceptrapportage geen waarde toegekend aan de door de huurder aangebrachte verbeteringen. De door mij opgestelde huurprijsberekening is uitsluitend gebaseerd op de feitelijke oppervlakte van de woning, een oude keuken korter dan 1 meter, eenvoudig toilet, douche en wastafel, zonder luxe afbouw zoals na 2010 door de huurder is gerealiseerd, geen privé buitenruimte, alsmede de WOZ-waarde per 1-1-2015.
(…)
Reactie: Het is correct dat de woning in artikel 44 van de huurovereenkomst wordt aangemerkt als bedrijfswoning. Om die reden is door mij ook voor de bepaling van de huurprijs volledig uit te gaan van het puntensysteem uit het woningwaarderingsstelsel. Op de vrije huurmarkt blijken in de directe omgeving huurprijzen voor dergelijke woningen van gemiddeld € 23 (€ 20 - € 26) per m2 per maand, derhalve voor onderhavige woonruimte 43 m2 x € 23 = € 989 per maand. Door strikte toepassing van het woningwaarderingsstelsel, zonder rekening te houden met de veel hogere markthuurprijzen die worden gerealiseerd, is afdoende rekening gehouden met de afhankelijkheid van de bedrijfsruimte op de begane grond en eventuele geluidsoverlast. (…)”
8. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de deskundige een onderscheid heeft gemaakt tussen de kelder en de begane grond (in het deskundigenbericht bedrijfsruimte genoemd) en de 1e verdieping (in het deskundigenbericht (dienst)woning genoemd). De huurprijs van de bedrijfsruimte heeft de deskundige vergeleken met zes referentiepanden en de huurprijs van de (dienst)woning heeft hij geadviseerd aan de hand van het woningwaarderingsstelsel. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat in artikel 44 van de huurovereenkomst is bepaald dat de woning door partijen wordt beschouwd als een onzelfstandige woning, die tot de bedrijfsruimte dient te worden gerekend. Door toepassing van het puntensysteem van het woningwaarderingsstelsel, in plaats van uit te gaan van de marktconforme huurprijs van de woning, is de deskundige van oordeel dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de woning afhankelijk is van de bedrijfsruimte op de begane grond en daarvan eventueel geluidsoverlast ondervindt.
9. Nu in het verzoek van Heineken tot benoeming van een deskundige het gehuurde door Heineken in zijn geheel is aangemerkt als bedrijfsruimte en de deskundige is opgedragen, zonder daarbij onderscheid te maken tussen de begane grond en de
1e verdieping, te adviseren over de verhouding van de huurprijs van het gehuurde tot en het gemiddelde van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse, lag het voor de hand dat de deskundige de huurprijs van het gehuurde in zijn geheel zou hebben vergeleken met referentieobjecten met een bovenwoning. Nu partijen kennelijk zelf referentieobjecten hebben aangedragen zonder bovenwoning en overigens op het punt van het ontbreken van een bovenwoning geen bezwaar hebben gemaakt, is het in dit geval begrijpelijk dat de deskundige alleen de kelder en de begane grond met referentieobjecten heeft vergeleken en de huurprijs van de bovenwoning, gelet op de afhankelijkheid van de begane grond, heeft geadviseerd aan de hand van het puntensysteem in plaats van de marktconforme huurprijs. De deskundige wordt hierin dan ook gevolgd, in die zin dat de huurprijs van de woning aan de hand van het puntensysteem wordt vastgesteld en de huurprijs van de begane grond en kelder door vergelijking met de huurprijs van referentieobjecten.
10. Zoals Heineken terecht heeft opgemerkt, heeft de deskundige een rekenfout gemaakt in de berekening van de gemiddelde jaarhuur van referentieobject 6. De deskundige heeft de vier bekende gemiddelde jaarhuren van het object per abuis gedeeld door vijf in plaats van door vier. De gemiddelde jaarhuur van dit object bedraagt in het deskundigenbericht daardoor slechts € 22.708 in plaats van € 28.385. Deze rekenfout werkt door in de gehele vergelijking. Als uitgegaan was van het juiste bedrag, had dit uiteindelijk geleid tot een jaarhuurprijs van de kelder en de begane grond ten bedrage van € 21.918.
11. N.A.P. Amsterdam heeft verder aangevoerd dat de deskundige de huurprijzen van enkele gebruikte vergelijkingspanden ten onrechte met 5% heeft gecorrigeerd ten nadele van het gehuurde. N.A.P. Amsterdam heeft er bezwaar tegen dat de deskundige geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het gehuurde dichter bij het [locatie] ligt dan de vergelijkingspanden, hetgeen volgens haar juist een negatief effect op de waarde van het gehuurde heeft. Zij heeft deze opmerking al gemaakt naar aanleiding van het conceptrapport. De deskundige heeft in het definitieve rapport deze keuze onderbouwd door erop te wijzen dat de betreffende vergelijkingspanden in tegenstelling tot het gehuurde geen hoekligging hebben, terwijl het gehuurde door die ligging een betere zichtlocatie heeft. Voorts heeft de deskundige vermeld dat uit de huurprijzen ter plaatse niet blijkt dat de huurprijzen voor horecaobjecten die verder van het [locatie] afliggen hoger zijn dan huurprijzen voor dichterbij gelegen objecten. Gesteld noch gebleken is dat dit laatste anders is. De deskundige heeft voldoende duidelijk en overtuigend onderbouwd waarom hij heeft gekozen voor een correctie van 5% bij referentiepanden die geen hoekligging hebben.
12. Ten aanzien van het referentiepand [bedrijfsruimte 1] heeft N.A.P. Amsterdam aangevoerd dat zij twijfels heeft over de door de deskundige geconstateerde huurprijs van € 624 per vierkante meter. Deze vierkante meterprijs zou hoger zijn dan de gemiddelde markthuur in de [naam straat] , terwijl [bedrijfsruimte 1] al 30 jaar zou huren. N.A.P. Amsterdam verzoekt dit referentiepand buiten beschouwing te laten. De deskundige is uitgegaan van opgegeven huurprijzen en heeft deze geïndexeerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:303 lid 2 BW. De vierkante meterprijs van dit referentieobject wijkt niet zodanig af van de overige objecten dat er op voorhand reden is daaraan te twijfelen. Hoewel de vierkante meterprijzen van de referentieobjecten variëren tussen € 279 en € 624 en dit pand de hoogste huurprijs heeft, wijkt deze niet veel af van de vierkante meterprijzen van [bedrijfsruimte 5] en [bedrijfsruimte 7] , respectievelijk € 579 en € 596. Nu N.A.P. Amsterdam niet heeft toegelicht wat de vierkante meterprijs dan wel moet zijn en zij bovendien deze opmerking niet heeft gemaakt naar aanleiding van het conceptrapport, ziet de kantonrechter geen aanleiding om het referentiepand buiten beschouwing te laten.
13. Voorts heeft N.A.P. Amsterdam aangevoerd dat bij het referentiepand [bedrijfsruimte 4] is uitgegaan van een onjuist aantal vierkante meters omdat een kelder van 20 vierkante meter niet is meegenomen. Ter onderbouwing hiervan is een verklaring van de exploitant overgelegd waarin deze verklaart dat [bedrijfsruimte 4] bij het café een kelder en een bedrijfs(boven)woning huurt. Uit de beschrijving van dit referentiepand door de deskundige blijkt dat bij de berekening van de oppervlakte wordt uitgegaan van de ruimte op de begane grond. Uit de overgelegde verklaring kan weliswaar worden afgeleid dat het café ook een kelder en bovenruimte huurt, maar niet dat deze van dezelfde verhuurder onder dezelfde huurovereenkomst worden gehuurd. Nu de deskundige bovendien na een opmerking hierover van Heineken na het conceptrapport het verhuurbare oppervlakte ter plaatse heeft geverifieerd, wordt van het door de deskundige vastgestelde aantal vierkante meters uitgegaan.
14. Ten slotte heeft N.A.P. Amsterdam betoogd dat de deskundige voor de kelder van het referentiepand [bedrijfsruimte 7] een percentage van 10 heeft meegerekend terwijl dit 25 moet zijn nu de kelder stahoogte is en een keuken heeft. Nu deze stelling door N.A.P. Amsterdam niet is toegelicht met bewijsstukken en dit punt niet eerder is voorgelegd aan de deskundige, wordt hieraan voorbijgegaan en de berekening van de deskundige gevolgd.
15. Conclusie is dat het advies van de deskundige ten aanzien van de huurprijs van de begane grond en kelder wordt overgenomen, met dien verstande dat de jaarhuurprijs wordt gecorrigeerd naar € 21.918.
Woning op de eerste verdieping
16. Uit het deskundigenbericht volgt dat de deskundige bij de puntentelling is uitgegaan van de staat van de woning in 2010 vóór de verbouwing, te weten van een woning met een oude keuken met een aanrechtblad korter dan een meter, eenvoudig toilet, douche en wastafel en van de WOZ-waarde van 1 januari 2015. N.A.P. Amsterdam heeft een puntentelling overgelegd die uitkomt op een maandhuur van € 602,08 in plaats van € 690,75. Het verschil is voornamelijk verklaarbaar doordat door N.A.P. Amsterdam een WOZ-waarde van € 186.000 in de berekening is ingevuld (67 punten in plaats van 85). Nu niet is betwist dat de WOZ-waarde op 1 januari 2015 € 234.000 bedroeg, gaat de kantonrechter ervan uit dat N.A.P. Amsterdam van oordeel is dat de WOZ-waarde van 2010 in de berekening dient te worden gebruikt en dat deze € 186.000 was. Niet valt echter in te zien dat bij de puntentelling uitgegaan dient te worden van de WOZ-waarde van 2010. De peildatum is immers 19 februari 2016. De omstandigheid dat de deskundige voor het overige is uitgegaan van de staat van de woning vóór de verbouwing, maakt nog niet dat ook de WOZ-waarde van 2010 zou moeten worden gehanteerd.
17. Heineken stelt dat het aanrechtblad in 2010 2,45 meter lang was alsmede dat een cv-haard met radiatoren in de woning aanwezig was en dat de deskundige daarmee in de puntentelling onterecht geen rekening heeft gehouden. Ter staving hiervan heeft zij een plattegrond overgelegd van de woning uit 1993. Nu zij dit niet eerder aan de deskundige heeft voorgelegd en N.A.P. Amsterdam gemotiveerd heeft betwist dat sprake was een dergelijk aanrechtblad of verwarmingssysteem, wordt hieraan voorbijgegaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit het deskundigenbericht volgt dat de projectmanager van de verbouwing in 2010 aan de deskundige heeft verklaard dat de geiser en het verwarmingssysteem op de eerste verdieping waren afgekeurd en niet valt uit te sluiten dat in de jaren na 1993 maar vóór 2010 het aanrechtblad, als deze al daadwerkelijk 2,45 meter lang was, is ingekort.
18. Conclusie is dan ook dat het advies van de deskundige ten aanzien van de huurprijs van de woning ad € 690,75 per maand, zijnde € 8.289 per jaar, wordt overgenomen.
19. De deskundige adviseert een correctie toe te passen op de totale huurprijs van het gehuurde (de kelder en de begane grond én de woning op de eerste verdieping). Zoals Heineken stelt valt niet goed in te zien waarom de deskundige adviseert om ook de correctie toe te passen op de huurprijs van de woning, aangezien hij bij de puntentelling van de woning is uitgegaan van de staat van de woning vóórdat de verbeteringen waren aangebracht door de huurder. Een correctie op de huurprijs van de woning, die al berekend is op basis van de staat van de woning zonder verbeteringen, wordt dan ook niet toegepast.
20. De deskundige heeft, bij gebreke aan offertes en/of facturen, op basis van kengetallen en ervaring met soortgelijke verbouwingen de verbeteringen die van invloed zijn op de huurprijs geschat op circa 35% van de verbouwingskosten. De correctie heeft hij vervolgens berekend op basis van een rentepercentage van 8%, verhoogd met 3% afschrijvingspercentage, van het verbouwingsbedrag ad € 15.350, wat neerkomt op een bedrag van € 1.688 per jaar, wat 5,7 % is van de door hem geadviseerde totale huurprijs ad € 29.623. Dit laatste percentage acht de deskundige voor het gehuurde marktconform. Anders dan N.A.P. Amsterdam aanvoert, heeft de deskundige in zijn deskundigenbericht gemotiveerd en uitvoerig uiteengezet hoe hij tot de berekening van de correctie is gekomen. Zo heeft de deskundige ingevolge artikel 7:303 lid 3 BW alleen die verbeteringen in zijn berekening betrokken die van invloed zijn op de huurprijs en waarvoor een opvolgend huurder bereid zou zijn een hogere huurprijs te betalen. Er is dan ook geen reden om, zoals N.A.P. aanvoert, de gehele verbouwingskosten ad € 43.878,57 in de berekening van de correctie te betrekken. Ook valt niet in te zien dat de omstandigheid dat het gehuurde tijdens de verbouwing drie maanden gesloten is geweest, in de berekening moet worden betrokken. Deze omstandigheid heeft immers op zichzelf geen verbeteringen aan het gehuurde gebracht. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat, zoals de deskundige heeft geadviseerd, een bedrag van € 15.350 aan verbeteringen die van invloed zijn op de huurprijs in het (totale) gehuurde is geïnvesteerd.
21. Heineken heeft voorgesteld dat als een correctie wordt toegepast op de begane grond en kelder, deze correctie 5,7% van de huurprijs daarvan dient te zijn. N.A.P. Amsterdam voert aan dat het niet relevant is dat het percentage van 5,7% volgens de deskundige marktconform is en voert aan dat het onjuist is om dit percentage bij een herberekening zoals Heineken voorstelt, te hanteren. Nu N.A.P. Amsterdam het echter wel eens is met het gehanteerde percentage van 11% (8 en 3), waarop het percentage van 5,7% is gebaseerd, ziet de kantonrechter aanleiding om het praktische herberekeningsvoorstel van Heineken te volgen en de correctie vast te stellen op 5,7% van € 21.918 = € 1.249.
22. Conclusie van het bovenstaande is dat de huurprijs wordt vastgesteld op € 21.918 voor de begane grond en kelder + € 8.289 voor de 1e verdieping - € 1.249 correctie voor verbeteringen = € 28.958 per jaar.
Ingangsdatum huurprijswijziging
23. Hoofdregel is dat de door de rechter nader vastgestelde huurprijs reeds geldt met ingang van de dag waarop zij is gevorderd (7:303 lid 4 BW). Als de rechter op verzoek van (een der) partijen een deskundige heeft benoemd, geldt de dag van dat verzoek als de dag waarop de vordering tot nadere huurprijsvaststelling is ingesteld. De rechter kan echter op vordering van een der partijen op grond van bijzondere omstandigheden van het geval een andere ingangsdatum vaststellen. Het hierboven bedoelde verzoekschrift is ingediend op 19 februari 2016. N.A.P. Amsterdam verwijst echter naar artikel 34 van de huurovereenkomst en is van oordeel dat de tussen partijen overeengekomen aanzegtermijn van negen maanden in acht moet worden gehouden, zodat de verhoogde huurprijs pas per 19 oktober 2016 kan worden vastgesteld. De aanzegtermijn van artikel 34 van de huurovereenkomst is echter geen dusdanig bijzondere omstandigheid van het geval dat daarmee rekening moet worden gehouden. De ratio van de overeengekomen aanzegtermijn is dat de huurder zich tijdig erop kan voorbereiden dat de huur zal worden verhoogd. In dit geval is Heineken al vanaf eind 2014 in onderhandeling getreden met N.A.P. Amsterdam over een hogere huurprijs, zodat N.A.P. Amsterdam al lange tijd vóór februari 2016 ermee rekening kon houden dat de huurprijs op enig moment zou worden verhoogd. De huurprijs zal dan ook worden vastgesteld per 19 februari 2016.
24. Heineken vordert de contractuele rente van 1 % per maand over het achterstallige gedeelte van de huurtermijnen. Nu N.A.P. Amsterdam pas door dit vonnis bekend is geworden met de gewijzigde huurprijs, wordt een veroordeling in een dergelijk hoge contractuele rente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht. Nu echter de nader vastgestelde huurprijs verschuldigd is vanaf 19 februari 2016 en N.A.P. Amsterdam met betaling daarvan in gebreke is gebleven, wordt wel de wettelijke handelsrente over het achterstallige gedeelte van de huurtermijnen vanaf 19 februari 2016 toegewezen.
Kosten deskundigenbericht
25. Op grond van artikel 7:304 lid 3 BW zijn de kosten van het deskundigenbericht proceskosten. Onbetwist is gebleven dat de kosten van de deskundige € 3.000 exclusief btw bedragen en door Heineken zijn voldaan. Nu de huurprijs lager wordt vastgesteld dan Heineken (aanvankelijk) heeft gevorderd, ziet de kantonrechter daarin aanleiding deze kosten en de overige proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en dat de kosten voor het deskundigenbericht worden gedeeld. N.A.P. Amsterdam zal dan ook worden veroordeeld om € 1.500 exclusief btw aan Heineken te voldoen.