Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 augustus 2018 met de daarin vermelde (proces)stukken,
- de akte na tussenvonnis van [gedaagde] ,
- de antwoordakte na tussenvonnis van [eiseres] .
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen over de verdeling van het vermogen van een vennootschap onder firma (vof) en de terugbetaling van een geldlening. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.M. van Luijk, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. C. Erasmus, met betrekking tot de verdeling van het vermogen van de vof en de terugbetaling van een geldlening. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 22 augustus 2018 geoordeeld dat de peildatum voor de verdeling van het vermogen niet de formele ontbindingsdatum van de vof is, maar de datum waarop partijen feitelijk hun samenwerking hebben beëindigd, te weten 4 juli 2006.
In het eindvonnis van 9 januari 2019 heeft de rechtbank bevestigd dat de verdeling van het vermogen van de vof, dat € 175.000,- bedraagt, bij helfte tussen de partijen moet worden verdeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagde aan de eiseres een bedrag van € 52.931,13 moet terugbetalen, wat de helft is van de door eiseres betaalde aflossing en rente op de geldlening. De wettelijke rente over dit bedrag is toegewezen vanaf de datum van het vonnis.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de gedaagde tot opheffing van de gelegde beslagen afgewezen en de eiseres veroordeeld tot betaling van beslagkosten van € 823,22. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechter en de griffier.