ECLI:NL:RBAMS:2019:1085

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
C/13/660272 / KG ZA 19-37
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot verstrekking van een afschrift van een Non Disclosure Agreement in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, een registeraccountant en ondernemer in biologische landbouw, en een gedaagde, een bedrijf dat voorheen een andere bedrijfsactiviteit had. De eiser vorderde op basis van de artikelen 843a en 843b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat de gedaagde een afschrift van een Non Disclosure Agreement (NDA) zou verstrekken, die in het verleden was gesloten in het kader van een samenwerking met een bedrijf genaamd [bedrijf a]. De eiser stelde dat hij schade had geleden door een publicatie in het tijdschrift Quote, waarin oud-medewerkers van de gedaagde werden geciteerd. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de eiser geen rechtmatig belang had bij de vordering, aangezien hij geen partij was bij de NDA en de samenwerking tussen de gedaagde en het bedrijf van de eiser al lang was beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op de gevraagde documenten en dat de vordering om die reden werd afgewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/660272 / KG ZA 19-37 MDvH/MB
Vonnis in kort geding van 6 februari 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 15 januari 2019,
advocaat mr. M.Ch. Kaaks te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.B. Heemskerk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 23 januari 2019 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding en akte wijziging eis. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
De stelling van [gedaagde] dat de eiswijziging van [eiser] in strijd is met een goede procesorde, wordt verworpen. De wijziging ligt zodanig in het verlengde van het aanvankelijk gevorderde, dat [gedaagde] daardoor niet in haar processuele belangen wordt geschaad.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
aan de zijde van [eiser] : [eiser] met mr. Kaaks
aan de zijde van [gedaagde] : [naam 1] , [functie] , [naam 2] , [functie] , mr. Heemskerk en zijn kantoorgenoot mr. R.L. Markus.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is van huis uit registeraccountant. Inmiddels is hij actief als ondernemer gericht op biologische landbouw en voeding die op klimaatneutrale wijze wordt geproduceerd.
2.2.
[gedaagde] was voorheen een [soort bedrijf] en is inmiddels (alleen) [omschrijving] .
2.3.
Vanaf 2012 heeft enige jaren een zakelijke samenwerking bestaan tussen [gedaagde] en [eiser] (althans de rechtspersoon waarvan deze bestuurder was), in verband met de lancering van een nieuw [soort] , genaamd [naam 3] . In dat kader is in de Verenigde Staten een bedrijf opgericht, genaamd [bedrijf a] (hierna: [bedrijf a] ). Tussen de investeerders en de bestuurders van dit bedrijf zijn geschillen ontstaan, die ertoe hebben geleid dat de activiteiten ten aanzien van dit product in 2017 zijn gestaakt.
2.4.
In het kader van voornoemde samenwerking is op 21 maart 2013 een samenwerkingsovereenkomst (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) tot stand gekomen tussen [bedrijf a] (toen nog [bedrijf b] geheten) en [gedaagde] . In de samenwerkingsovereenkomst staat onder meer:

5.1 (…) Consistent with our policies to hold in confidence the affairs of our customers, however, neither we nor any of our affiliates will furnish confidential information obtained from you to any of our other clients or otherwise utilise such confidential information for any purpose other than pursuant to this letter and in accordance with paragraph 6.4.
(…)
6. Confidentiality
6.1
A non disclosure agreement (“NDA”) dated 19th August 2012 is signed by both parties, which NDA shall remain valid and parties shall comply with the provisions laid down there in. The NDA is attached to this current letter (…)
6.2
All information received by one party from the other party pursuant to this letter or otherwise in connection with the Proposed Transaction shall be treated as confidential by the receiving party unless such information is or becomes either publicly available or is or becomes known to the receiving party without duty of confidence.”
Namens [bedrijf a] zijn de samenwerkingsovereenkomst en de daarin genoemde NDA getekend door [eiser] (toen nog [naam 5] geheten) en zijn medebestuurder [naam 6] .
2.5.
Op 21 april 2017 heeft [eiser] van de adjunct-hoofdredacteur van het tijdschrift Quote de volgende mail ontvangen:

(…)
Sta me toe met de deur in huis te vallen.
Onlangs trof ik een plastic tasje aan mijn deurknop met daarin een stapel documenten over de zakelijke kant van [bedrijf a] . Inmiddels heb ik ook met enkele betrokkenen gesproken, die bepaald niet gelukkig zijn met de gang van zaken van de afgelopen jaren. Met name jij [eiser]( [eiser] , vzr.)
krijgt nogal de zwarte piet toegespeeld. Ik ben natuurlijk zeer benieuwd naar jullie kant van het verhaal. (…)”.
2.6.
In een daarop volgend gesprek heeft [eiser] van Quote vernomen dat gesproken is met (voormalige) medewerkers van [gedaagde] over [bedrijf a] en dat aan Quote een volledig dossier ter beschikking is gesteld.
2.7.
Op [datum] is een artikel in de Quote gepubliceerd, waarin onder meer staat:

[tekst]’ ”
In het artikel worden (onder anderen) twee oud-medewerkers van [gedaagde] geciteerd, [naam 7] en [naam 8] .
2.8.
[eiser] heeft [naam 7] en [naam 8] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt te hebben geleden naar aanleiding van de publicatie in Quote.
2.9.
Op 13 september 2018 heeft de raadsman van [eiser] [gedaagde] aangeschreven met een aantal vragen in het kader van zijn onderzoek naar de vraag wie verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verstrekking van het [bedrijf a] dossier aan Quote.
2.10.
In e-mails van 24 oktober en 21 november 2018 heeft de raadsman van [eiser] aan [gedaagde] verzocht een afschrift van de Non Disclosure Agreement van 19 augustus 2012 (de in de samenwerkingsovereenkomst genoemde NDA) aan hem te verstrekken, omdat hij daarover niet meer beschikte.
2.11.
Bij beschikking van 22 november 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland het verzoek van [eiser] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in het kader van de onder 2.8 genoemde aansprakelijkheidstelling toegewezen. [naam 7] en [naam 8] zullen als getuigen worden gehoord. Het verhoor staat gepland op 12 februari 2019.
2.12.
Bij e-mail van 20 december 2018 heeft [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat aan hem geen afschrift van de NDA zal worden verstrekt.
2.13.
Tijdens de zitting heeft de raadsman van [gedaagde] enkele passages uit de NDA, zoals vermeld in de pleitnota, voorgedragen.
Een daarvan luidt als volgt:

1.1 In this agreement, "Confidential Information" shall mean:
1.1.1
all information, analyses, compilations, studies, documents or other material (in any form and whether communicated orally, in written form or through other media) obtained directly or indirectly by the Recipient from TRSC, the Owners, the Business or any of their advisers in connection with the Business and/or the Transaction, together with any analyses, compilations, studies, documents or other material (written or otherwise) prepared by the Recipient or its Representatives (as defined in paragraph 1.3), which reflects or incorporates such information; and
1.1.2
the Transaction, the proposed terms of the Transaction, the existence and contents of this letter, the fact that discussions are or may be taking place with respect to the Transaction and the fact that the Recipient has requested or received this letter or Confidential Information.”
Verder zijn passages geciteerd waarin staat dat op de NDA Amerikaans recht van toepassing is en dat de NDA eindigt drie jaar na de ingangsdatum.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, samengevat, veroordeling van [gedaagde] tot het verstrekken van een afschrift van de NDA, althans van enig andere tussen [gedaagde] en [eiser] , al dan niet in hoedanigheid van bestuurder en/of aandeelhouder gesloten NDA, althans van de integrale tekst van deze overeenkomst, alsmede tot het verstrekken van afschriften van alle correspondentie die gedaagde in 2012 en 2013 heeft gevoerd met [eiser] aangaande de NDA, inclusief conceptversies van deze overeenkomst, op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] baseert zijn vorderingen op de artikelen 843a en 843b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, wordt een spoedeisend belang aan de kant van [eiser] bij de gevraagde voorziening aanwezig geacht, gelegen in het op handen zijnde voorlopig getuigenverhoor. Dat [eiser] daar zelf om heeft verzocht, doet daar niet aan af.
4.2.
Artikel 843b lid 1 Rv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Hij die een bewijsmiddel heeft verloren, kan van degene die de beschikking heeft over bescheiden die tot bewijs kunnen dienen van enig feit waarop het verloren bewijsmiddel betrekking had, of die zodanige bescheiden onder zijn berusting heeft, vorderen daarvan te zijnen behoeve op zijn kosten, voor zover nodig, inzage, afschrift, of uittreksel te verschaffen. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.
4.3.
[eiser] heeft zich in het licht van artikel 843b Rv erop beroepen dat hij de NDA in bezit heeft gehad, maar is kwijtgeraakt. [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat [eiser] alleen in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf a] de NDA in bezit heeft gehad, voor zover dat al het geval is geweest. [eiser] is als persoon geen partij bij de NDA, dat is alleen [bedrijf a] . [gedaagde] heeft gesteld dat [bedrijf a] (als rechtspersoon) nog steeds bestaat en van het tegendeel is niet gebleken. Vooralsnog moet daarom worden aangenomen dat, voor zover al de NDA als bewijsmiddel kan worden aangemerkt, onder ‘hij die een bewijsmiddel heeft verloren’ als bedoeld in artikel 843b Rv, in dit geval [bedrijf a] moet worden verstaan en niet [eiser] , de toenmalige bestuurder van die vennootschap, die deze functie inmiddels niet meer bekleedt. Het beroep van [eiser] op artikel 843ab Rv faalt dan ook, alleen al om die reden. Zoals hierna wordt overwogen, heeft [eiser] overigens ook onvoldoende aannemelijk gemaakt een redelijk belang te hebben bij verstrekking van een afschrift van de NDA, omdat hij niet duidelijk heeft gemaakt tot bewijs van welk feit de NDA kan dienen, zodat zijn vordering ook daarop afstuit.
4.4.
Ingevolge artikel 843a Rv kan hij die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze bescheiden onder zich heeft. Een rechtmatig belang is – anders dan [eiser] lijkt te veronderstellen – niet het door [eiser] gewenste onderzoek naar wie hij aansprakelijk kan stellen of de bepaling van zijn rechtspositie. Voor toewijzing van een vordering op grond van artikel 843a Rv moet voldoende concreet zijn om welke bescheiden het gaat. Degene die bescheiden te zijner beschikking heeft is niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd. Niet vereist is dat tussen degene die de stukken wil hebben en degene die deze onder zich houdt een rechtsbetrekking bestaat. Uitgangspunt is dat bij de beoordeling van een vordering op grond van 843a Rv, met name in kort geding, terughoudendheid moet worden betracht, aangezien kennisname van (de inhoud van) een document niet kan worden teruggedraaid en toewijzing van een vordering in dit verband in die zin onomkeerbaar is.
4.5.
[gedaagde] heeft erkend dat de NDA zich in haar administratie bevindt.
4.6.
Zoals gezegd, was [eiser] geen partij bij de NDA, maar is daarbij alleen als bestuurder van [bedrijf a] betrokken geweest. Niet [eiser] , maar [bedrijf a] was cliënt van [gedaagde] . [eiser] wordt daarom, nu hij al lang geen bestuurder van [bedrijf a] meer is, bij de beoordeling van zijn vordering jegens [gedaagde] als een derde aangemerkt. [gedaagde] heeft er op zichzelf belang bij, en zal daartoe in de regel ook gehouden zijn, om gegevens van haar klanten (in dit geval dus [bedrijf a] ) vertrouwelijk te behandelen en niet aan derden ter beschikking te stellen.
4.7.
[eiser] stelt de NDA nodig te hebben in het kader van de aansprakelijkstelling van [naam 7] en [naam 8] voor de schade die hij stelt te hebben geleden door de publicatie in Quote. Dat een bredere aansprakelijkheidstelling aan de orde zou zijn, is gesteld, noch gebleken.
4.8.
De NDA bevat volgens [eiser] bepalingen die [naam 7] en [naam 8] en mogelijk ook [gedaagde] (kunnen) hebben geschonden, door het beschikbaar stellen van gegevens aan Quote. [gedaagde] heeft de bepaling uit de NDA die ziet op de vertrouwelijkheid in de pleitnota opgenomen. Daarvan heeft [eiser] dus inmiddels kennis kunnen nemen.
4.9.
[gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat [naam 7] en [naam 8] reeds vanaf februari 2014 niet meer bij [gedaagde] werkzaam zijn en dat de samenwerking tussen [gedaagde] en [bedrijf a] in oktober 2014, door middel van een brief van [eiser] zelf, toen nog bestuurder van [bedrijf a] , definitief is geëindigd. Dit alles dateert van lang vóór de publicatie van het artikel in de Quote, waarmee [gedaagde] heeft verklaard in het geheel niets van doen te hebben. Voor zover het gaat om verplichtingen van [naam 7] en [naam 8] in het kader van hun geheimhouding, heeft [gedaagde] erop gewezen dat de samenwerkingsovereenkomst ook dergelijke bepalingen bevat.
4.10.
Tegen de hiervoor onder 4.9 geschetste achtergrond en de inmiddels reeds beschikbare informatie heeft [eiser] onvoldoende toegelicht ten behoeve van welke stellingen hij de NDA nodig heeft in het kader van het voorlopig getuigenverhoor, dat alleen ziet op schade ten gevolge van de publicatie in Quote. In die zin heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt een rechtmatig belang te hebben bij verstrekking van een afschrift van de NDA, daargelaten de stelling van [gedaagde] dat de NDA al op 19 augustus 2015 is geëindigd en dat naar het toepasselijke Amerikaanse recht het instellen van een vordering op grond daarvan niet (meer) mogelijk zou zijn.
4.11.
[eiser] heeft verder niet nader geconcretiseerd ten bewijze waarvan hij zou moeten beschikken over een afschrift van de NDA, voorafgaand aan het getuigenverhoor. Voorshands wordt daarom ook het standpunt van [gedaagde] onderschreven dat een goede rechtsbedeling ook zonder het verstrekken van een afschrift van de NDA mogelijk is. Van belang daarbij is dat een voorlopig getuigenverhoor vooral ertoe strekt verzoeker bij een eventueel naderhand aanhangig te maken bodemprocedure de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de (hem wellicht nog niet precies bekende) feiten, om hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen. Voorshands valt niet in te zien dat dit niet zou kunnen zonder de (tekst van de) NDA.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voorshands geen grondslag bestaat voor toewijzing van de vordering tot het verstrekken van een afschrift van de NDA. Dat geldt temeer voor de vordering gericht op afgifte van afschriften van andere bescheiden, zoals conceptovereenkomsten, correspondentie en dergelijke. Daar komt bij dat de daarop gerichte vordering zo ruim is geformuleerd, dat deze ook om die reden niet kan worden toegewezen, aangezien daarmee de grenzen van artikel 843a Rv te buiten zou worden gegaan.
4.13.
De gevraagde voorzieningen worden op grond van het voorgaande geweigerd, met veroordeling van [eiser] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
– € 639,- € 639,- aan griffierecht en
– € 639,- € 980,- aan salaris advocaat;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MB