ECLI:NL:RBAMS:2019:1054

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
CV 18-10423
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil tussen ex-partners over de voortzetting van de huur van een gezamenlijke woning na relatiebreuk

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2019, betreft het een huurrechtelijk geschil tussen twee ex-partners, [eiser] en [gedaagde], die samen een woning huurden in Amsterdam-Centrum. De relatie tussen partijen eindigde eind 2017, waarna [eiser] de woning feitelijk verliet, maar de huur bleef doorlopen. [eiser] vorderde ontruiming van de woning door [gedaagde] en toewijzing van de huur aan hem, terwijl [gedaagde] zich verweerde en een tegenvordering indiende om de woning aan haar toe te wijzen.

De kantonrechter oordeelde dat er geen schriftelijke afspraken waren gemaakt over de voortzetting van de huur na de relatiebreuk. Beide partijen betwistten elkaars stellingen over gemaakte afspraken, en er was onvoldoende bewijs om de vorderingen van [eiser] te onderbouwen. De rechter concludeerde dat [eiser] de aanleiding voor de relatiebreuk had gegeven en dat het billijk was dat hij de woning zou verlaten. De vordering van [eiser] werd afgewezen, terwijl de tegenvordering van [gedaagde] werd toegewezen. Tevens werd een vordering tot betaling van een bedrag van € 4.270,00 door [eiser] afgewezen, met uitzondering van een deel van de huur voor december 2017, die voor de helft werd toegewezen.

De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter Y.A.M. Jacobs in het openbaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: CV 18-10423
vonnis van: 14 februari 2019

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser, verweerder in reconventie,
nader te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. H. Sluiter,
t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, eiseres in reconventie,
nader te noemen [gedaagde] ,
zelf procederende.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 3 mei 2018 met producties;
- akte vermeerdering eis met producties;
- conclusie van antwoord met producties, tevens houdende een tegenvordering (reconventie);
- instructievonnis van 28 juni 2018;
- dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2018. [eiser] is in persoon verschenen vergezeld door zijn gemachtigde, zijn moeder [naam moeder] , zijn vriendin [naam vriendin] en twee vrienden. [gedaagde] is in persoon verschenen vergezeld door haar moeder met haar partner. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] nog stukken ingediend (productie 6). Ter zitting heeft [eiser] zijn vermeerdering van eis ingetrokken. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De zaak is vervolgens voor akte eiser gezet op 1 november 2018. Deze akte is pas op 7 november 2018 ontvangen en door de kantonrechter alsnog geaccepteerd en aan de processtukken toegevoegd. Vonnis is na een aantal aanhoudingen bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

In conventie en in reconventie

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Partijen hebben met ingang van 10 oktober 2016 van [naam verhuurder] gehuurd de woning aan de [adres] . Partijen, die op dat moment een affectieve relatie met elkaar hadden, gingen in deze woning samenwonen. De huur werd steeds betaald vanaf een op beider naam staande en/of rekening. Partijen hebben bij aanvang van de huur een waarborgsom van € 2.017,66 aan de verhuurder betaald.
1.2.
Eind 2017 hebben partijen hun affectieve relatie beëindigd. Eiser heeft in verband daarmee omstreeks eind november 2017 de woning feitelijk verlaten onder (voorlopige) achterlating van diverse aan hem toebehorende spullen.
1.3.
Bij e-mail van 8 mei 2018 heeft [naam 1] van [naam verhuurder] onder meer het volgende aan [gedaagde] geschreven:
[eiser] heeft aangegeven dat hij van het contract af wil maar geen contact meer wilt met jou. We kunnen kijken of jij de huurkosten alleen kan dragen en ontvangen graag al jouw inkomensgegevens. Als jij het financieel kan dragen en dan kunnen we overgaan tot een nieuw contract en kan ze een machtiging afgeven voor het incasseren van de huur.(…) Tot die tijd blijven jij en [eiser] verantwoordelijk voor het huurcontract.
1.4.
Eind december 2017 heeft er in het gehuurde een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Daar was tevens de moeder van [gedaagde] bij aanwezig. Dat gesprek is door beide partijen als heftig/emotioneel ervaren. Tijdens dat gesprek is afgesproken dat partijen op 1 april 2018 weer in overleg zouden treden.
1.5.
Bij brief van 13 april 2018 heeft de advocaat en huidig gemachtigde van [eiser] , mr. H. Sluiter, aan [gedaagde] geschreven, voor zover thans van belang:
Tot mij heeft zich gewend de heer [eiser] met het verzoek u aan te schrijven met de mededeling, dat U de woning [adres] aan mijn cliënt dient af te staan. U komt uw verplichtingen niet na, zodat mijn cliënt mij de opdracht heeft verstrekt u in rechte te betrekken. (…)
1.6.
Op 29 april 2018 is [eiser] samen met zijn zwager in de woning geweest op diverse spullen op te halen. Daar waren toen behalve [gedaagde] twee vrienden van haar aanwezig waaronder een man genaamd [naam 2] . Bij die gelegenheid heeft [naam 2] [eiser] geslagen. [eiser] heeft daar kaakletsel aan overgehouden. [eiser] heeft op 30 april 2018 bij de politie aangifte wegens zware mishandeling gedaan.
1.7.
[eiser] heeft in april 2018 (rentedatum 26 april 2018) een bedrag van € 1.075,00 van de gezamenlijke rekening van partijen naar zijn eigen rekening overgeschreven onder de vermelding “Borg”.
1.8.
[eiser] heeft met ingang van 1 mei 2018 een woning gehuurd op basis van een contract voor de tijd van een jaar.

Vorderingen en verweren

2. [eiser] vordert om [gedaagde] bij vonnis te veroordelen om de woning aan de [adres] per 1 juni 2018 te ontruimen en te bepalen dat genoemde woning aan [eiser] zal worden toegewezen. Voorts vordert hij afgifte van zijn in de woning nog aanwezige eigendommen. Voor het geval de vordering tot ontruiming en toewijzing wordt afgewezen vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 4.270,-- aan door hem betaalde waarborgsom, inrichtingskosten en voor de maand december 2017 betaalde huur.
3. [eiser] stelt hiertoe dat toen eind 2017 bleek dat de relatie bekoeld was partijen hebben besloten uit elkaar te gaan. [eiser] heeft toen in november de woning verlaten, zonder zijn huurrecht prijs te geven. Hij had op dat moment reeds de huur voor december 2017 voldaan. Er was afgesproken dat [gedaagde] degene zou zijn die zou gaan verhuizen, maar een termijn nodig had om een andere woning te vinden. Een ander onderdeel van deze overeenkomst was dat als [eiser] een woning zou vinden deze of door [gedaagde] zou worden betrokken of in onderling overleg door [eiser] . [eiser] heeft een vergelijkbaar appartement in de buurt van de Zeedijk gevonden, waar hij vanwege zijn toen bestaande werkloosheid niet voor in aanmerking kwam, maar [gedaagde] wel. [gedaagde] wilde dit appartement echter in strijd met de afspraak niet aanvaarden. De afspraak op 1 april 2018 diende om de resultaten van de zoektocht te bespreken en een afspraken te maken per welke datum [gedaagde] de woning zou verlaten. Die afspraak op 1 april 2018 is [gedaagde] niet nagekomen. Op 29 april 2018 toen [eiser] spullen kwam ophalen bleek [gedaagde] twee vrienden te hebben uitgenodigd, waarbij hij door een van hen werd mishandeld. Dit valt ook aan [gedaagde] te verwijten omdat zij deze persoon had uitgenodigd, aldus [eiser] .
4. [gedaagde] verweert zich en voert daartoe aan dat de reden van de relatiebreuk was gelegen in het feit dat [eiser] al negen maanden lang vreemd ging. [eiser] heeft toen de woning verlaten. [gedaagde] zou in de woning blijven wonen. Dit is zo tussen partijen overeengekomen omdat [gedaagde] een baan had en [eiser] werkloos was. Dat [gedaagde] de woning uiteindelijk zou verlaten is dus niet afgesproken. Tijdens het gesprek in december 2017 gedroeg [eiser] zich agressief, gooide zelfs met spullen, en mede daardoor is [gedaagde] akkoord gegaan met een vervolgafspraak op 1 april 2018. Zij heeft ter zitting toegegeven dat er een afspraak bestond dat wie als eerste voor 1 april 2018 een andere woning zou vinden, deze ook zou betrekken, waarna in dat geval de ander de woning [adres] alleen zou gaan huren. Een harde afspraak was dit niet. Zij wilde niet in de door [eiser] gevonden woning, omdat zij daar op dat moment nog niet aan toe was. Zij wijst erop dat de huur van de gezamenlijke rekening werd afgeschreven. Voor wat betreft de kosten van de inrichting van de woning die [eiser] heeft betaald en nu terugvordert beroept [gedaagde] zich op een afspraak dat zij daarvoor extra boodschappen deed en betaalde. Bij wijze van tegenvordering verzoekt [gedaagde] de woning aan haar toe te wijzen.

Beoordeling

5. De vordering van [eiser] strekt ertoe dat de kantonrechter zal bepalen dat [gedaagde] de huur met ingang van een nader te bepalen datum niet langer zal voortzetten en als gevolg daarvan de woning zal moeten ontruimen. [gedaagde] vordert het omgekeerde.
6. De grondslag onder de vordering van [eiser] is een door hem gestelde afspraak met [gedaagde] inhoudende dat laatstgenoemde een andere woning zou zoeken en slechts in de woning [adres] zou blijven tot het moment dat zij een andere woning zou hebben gevonden. [gedaagde] ontkent evenwel onvoorwaardelijk te hebben afgesproken dat zij uiteindelijk ten gunste van [eiser] de woning zou verlaten. Aangezien er op dit punt niets schriftelijk is vastgelegd en [eiser] geen (gespecificeerd) bewijsaanbod met betrekking tot de door hem gestelde afspraak heeft gedaan, komt deze afspraak tussen partijen niet vast te staan.
7. [eiser] beroept zich voorts - enigszins in strijd met zijn hierboven onder 6 weergegeven stelling - op een aanvullende afspraak dat als een van hen een woning zou vinden deze door [gedaagde] of in onderling overleg door [eiser] zou worden betrokken. Hij meent dat op grond van deze afspraak [gedaagde] de door hem gevonden woning had moeten accepteren aangezien hij als huurder voor die woning vanwege werkloosheid niet werd geaccepteerd. [gedaagde] betwist ook deze afspraak, althans erkent alleen een afspraak dat wie het eerst voor 1 april 2018 een woning zou vinden deze zou betrekken, zodat de ander de woning [adres] zou blijven huren en (weer gaan) bewonen.
8. Ook de door [eiser] aanvullend gestelde afspraak is, gelet op de (gedeeltelijke) betwisting door [gedaagde] , niet komen vast te staan en daarmee is ook niet komen vast te staan dat [gedaagde] de door [eiser] gevonden woning verplicht was te accepteren. Ook hiervoor geldt dat een gespecificeerd bewijsaanbod ontbreekt, althans dat [eiser] het bestaan van deze afspraak niet heeft onderbouwd.
9. Dat betekent dat de vordering op de door [eiser] gestelde grondslag niet toewijsbaar is. De tegenvordering van [gedaagde] berust eveneens op een gestelde afspraak. [gedaagde] stelt in dat verband dat nadat haar relatie met [eiser] eind november werd beëindigd zij vanwege de werkloosheid van [eiser] de huur alleen zou voortzetten. Deze afspraak wordt evenwel door [eiser] evenzeer betwist als de door [eiser] gestelde afspraken door [gedaagde] worden betwist. Het feit dat [gedaagde] feitelijk in de woning is blijven wonen, de inhoud van de onder 1.5 geciteerde e-mail en de terugbetaling van een deel van de borg die [eiser] in april 2018 vanaf de gezamenlijke rekening aan zichzelf heeft gedaan, ondersteunen meer het standpunt van [gedaagde] dan dat van [eiser] . Niettemin zijn deze aanwijzingen niet voldoende voor het bewijs van de door [gedaagde] gesteld afspraak. Voor [gedaagde] geldt voorts net als voor [eiser] dat een gespecificeerd bewijsaanbod ontbreekt en voor een ambtshalve bewijsopdracht is onvoldoende aanleiding. Dat betekent dat ook de vordering van [gedaagde] niet toewijsbaar is op de door haar gestelde grondslag.
10. Een en ander zou ertoe kunnen leiden dat er in deze procedure geen beslissing komt op de vraag aan wie van partijen het huurrecht toekomt. Omdat dit onder de gegeven omstandigheden niet in het belang van partijen is zal de kantonrechter ambtshalve de rechtsgronden aanvullen als hieronder weergegeven.
10. Een vordering tot toekenning van het huurrecht kan in geval van contractuele huurders/samenwoners worden gegrond op het bepaalde in artikel 7:267 lid 7 BW. Deze bepaling is weliswaar van toepassing in verband met samenwoners, waarvan de niet contractuele huurder op grond van dat artikel medehuurder is geworden, maar de positie van contractuele huurders verschilt daarvan niet zo wezenlijk dat aangenomen zou moeten worden dat die buiten het wettelijk stelsel zouden vallen. De bepaling wordt daarom in die gevallen naar analogie toegepast.
10. Gegeven die grondslag dient de kantonrechter de vordering van een der partijen toe te wijzen indien dit naar billijkheid, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval geboden is. De voor deze beslissing relevante omstandigheden worden hieronder besproken.
10. Partijen kunnen niet langer samenwonen om reden dat het tussen hen tot een relatiebreuk is gekomen. In het gegeven geval is onvoldoende betwist de stelling van [gedaagde] dat de aanleiding voor de relatiebreuk is gelegen in het bestaan van een affectieve relatie van [eiser] met een andere vrouw. Weliswaar heeft [eiser] aangevoerd dat hij tot aan de relatiebreuk met deze vriendin alleen een gewone vriendschap onderhield, maar gelet op het feit dat onbetwist vaststaat dat zij inmiddels zijn nieuwe vriendin is, is het meer dan aannemelijk dat er in dat eerdere stadium meer aan de hand was, dat [gedaagde] daar achter is gekomen en dat dat de aanleiding voor de breuk is geworden.
10. Op grond van algemeen aanvaarde normen ligt het voor de hand dat degene die de aanleiding heeft gegeven voor de noodzaak om de samenwoning te beëindigen, in het gegeven geval [eiser] , in beginsel ook degene is die de gezamenlijke woning verlaat. Dit zou alleen anders kunnen zijn in geval [eiser] een zwaarwegender belang dan [gedaagde] aanvoert om de woning te kunnen blijven bewonen of dat er sprake is van andere omstandigheden die zouden maken dat dit geen billijke oplossing is. Een dergelijk belang noch dergelijke omstandigheden heeft [eiser] gesteld. Bovendien is op dit moment de situatie zo dat beiden een woning hebben en dat [gedaagde] bij toewijzing van de vordering van [eiser] een woning zou moeten zoeken. Verder is het zo dat [gedaagde] reeds de schriftelijke toezegging heeft van de verhuurder dat deze op zichzelf akkoord kan gaan met [gedaagde] als enig huurder (zie onder 1.3) in geval haar inkomen volstaat. [eiser] heeft niet betwist dat dit laatste het geval is.
10. [eiser] heeft in deze procedure veel papier gewijd aan de mishandeling die hij heeft ondergaan in april 2018 toen hij in de woning spullen kwam ophalen (zie onder 1.6). Dit levert echter geen omstandigheid op die van invloed kan zijn op de vraag aan wie het huurrecht toekomt, omdat deze mishandeling een zaak is tussen [eiser] en [naam 2] . Dat [gedaagde] [naam 2] heeft gevraagd om aanwezig te zijn was gezien hun relatie (hij is inmiddels de nieuwe vriend van [gedaagde] ) misschien niet zeer verstandig, maar er is onvoldoende aanleiding voor de veronderstelling dat [gedaagde] had moeten of kunnen voorzien dat [naam 2] op deze wijze tegenover [eiser] over de schreef zou gaan.
10. Dat betekent dat de primaire vordering van [eiser] tot toekenning van het huurrecht aan hem wordt afgewezen en de tegenvordering van [gedaagde] toegewezen.
10. Met betrekking tot de vordering tot afgifte door [gedaagde] van aan [eiser] toebehorende zaken hebben partijen tijdens de comparitie afspraken gemaakt. Bij akte na comparitie heeft [eiser] verklaard dat de ter zitting aangeduide zaken door hem zijn ontvangen. De vordering is bij die akte niet ingetrokken, maar aangenomen wordt dat partijen dit punt volledig hebben geregeld. De vordering zal daarom wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
10. Nu de primaire vordering van [eiser] tot toekenning van het huurrecht is afgewezen moet nog beslist worden op diens subsidiaire vorderingen tot betaling van een bedrag van in totaal € 4.270,00.
10. [eiser] heeft ter comparitie de stelling van [gedaagde] niet betwist dat [eiser] zijn deel van de waarborgsom op 26 april 2018 heeft afgeschreven van de gemeenschappelijke rekening en aan zichzelf heeft overgemaakt. Gelet hierop en op het feit dat [eiser] niet heeft gesteld dat hij na zijn vertrek uit de woning nog geld op die rekening heeft gestort moet worden aangenomen dat hij zijn deel van de waarborgsom reeds van [gedaagde] terugbetaald heeft gekregen. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
10. [eiser] heeft de door [gedaagde] gestelde afspraak dat tegenover zijn investering in de inrichting stond dat [gedaagde] daarvoor boodschappen zou betalen en dit ook heeft gedaan onvoldoende betwist. De vordering tot betaling van € 1.090,00 aan inrichtingskosten wordt daarom eveneens afgewezen.
10. [eiser] vordert betaling van de huur van december 2017, aangezien hij in die maand niet meer van de woning gebruik heeft gemaakt. [gedaagde] heeft verklaard dat [eiser] nog zeker aantal nachten in december in de gehuurde woning heeft doorgebracht. Geoordeeld wordt dat het redelijk is dat [eiser] niet langer huur hoeft te betalen vanaf het moment dat de relatie is beëindigd en hij de woning heeft verlaten. Dat is globaal gezien eind november begin december geweest. Dat hij in december wellicht nog een paar maal in de woning heeft overnacht maakt dit niet anders. Ter comparitie heeft [eiser] onbetwist verklaard dat hij voor december 2017 de helft van de huur heeft betaald. Dit lijkt logisch gezien het gebruik door partijen van een gezamenlijke rekening voor de betaling van de huur. Dat betekent dat zijn vordering tot onverschuldigd betaalde huur van € 1.060,00 voor de helft toewijsbaar is.
10. Gelet op het bovenstaande wordt beslist als na te melden.
10. Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd.

BESLISSING

De kantonrechter:

In conventie

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 530;

In reconventie

bepaalt dat [eiser] met ingang van heden de huur met betrekking tot de onder 1.1 genoemde woning niet langer voortzet;

In conventie en in reconventie

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de overige vorderingen af;
compenseert de proceskosten aldus dat elk der partijen de eigen tot heden gevallen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.A.M. Jacobs, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.